zag ze in gouden kronkeling eene ster schieten, één uit de ontelbare millioenen schitterende, lachende, flonkerende sterretjes.
Een glimlach gleed over haar gelaat. Ze mocht een wensch doen
En nu niet denkend aan den dag van morgen, die haar vonnis zou brengen, lispelde zij met roerende smeeking in hare stem, opziende naar omhoog: ‘Liefde, o God, geef me Liefde!’ en nu zag zij voor zich een paar diep donkere oogen vol lijdenssmart, en een hoog fier voorhoofd, doorploegd met vele rimpels.
O, hem dien ze in stilte zoo innig liefhad, eens met zachte hand de zorgrimpels van het voorhoofd weg te strijken, en met hare kussen, en door hare liefde die treurige weemoedsoogen met lachend geluk te vullen. Door hem bemind te worden, welk eene zaligheid!....
De torenklok sloeg twee, met diepen zwaren nagalm van elken slag, die dof natrilde in den nacht.
Morgen moest ze alweer vroeg op. Met onwil scheidende van de sterrenlucht, sloot zij het open venster, liet het gordijn zakken en begon zich uit te kleeden, heel langzaam, vreezende weer de pijn, die ze voelde als ze in bed lag, en die haar het slapen haast onmogelijk maakte.
Och, die pijn, die met snerpend wee haar soms door de borst priemde, wat had die haar in onzegbaren angst doen lijden, soms op eens in oogenblikken van gewoon bezig zijn, of in oogenblikken ook van vroolijke uitgelatenheid.
Al lang had ze die pijn gevoeld, eerst heel flauwtjes in de borst, toen heviger ook in de zijde, waar het stak als met duizende folterende werktuigen.
Het had haar zoo bang gemaakt, zóó bang. -
Als zij eens sterven moest!
Toen was het langzamerhand een idee-fixe bij haar geworden, denkende in hare onwetendheid, natuurlijk dadelijk het ergste, dat het tering, neen kanker moest zijn.
Er hielp niets aan. Ze zou moeten sterven.
En ze zag zich liggen in roerlooze blankheid op het doodsbed, waarvan subtiele geuren van witte seringen en andere teer-bleeke bloemen opstegen, - afscheidsgroeten van vroegere schoolvriendinnen, en ze zag zich kisten en ze hoorde het knarsend geluid der scharnieren die sloten voor altijd.
En in gedachten zag ze ook de lijkstoet, - vele rijtuigen en veel vertoon, - omdat hare moeder de wereld hare smart wilde laten zien, - die wereld, die zoo dom is de hoeveelheid smart af te meten, naar den uiterlijken schijn, naar de hoeveelheid kransen en rijtuigen, naar de breedte van het crêpe op de rouwjapon, naar de lengte van den sluier.
En dan die zalvende woorden van dominé, die zou zeggen, dat God zich wel over hare zondige ziel zou ontfermen.
Neen, - dat zou ze toch moeder voor ze stierf verzoeken, - dat moest moeder haar plechtig beloven, dat niemand bij haar graf zou spreken.
Men moest haar eenvoudig begraven, - en met plompen doffen val zou de kist in de aarde zinken, en naast haren vader onder den zelfden steen ook van haren broeder, zou men haar ter eeuwige ruste leggen.
En nog smartelijker zou hare moeder treuren, en nog eenzelviger zou zij worden.
Greta zuchtte diep.
En toch, zoo mooi was de wereld, zoo rijk kon het leven zijn, als zij het had kunnen vullen met blij gejuich, met jubelzangen, met veel liefde, - met liefde vooral.
Voor den spiegel maakte zij de zware haarwrong los, die rijk-golvend naar beneden viel, en schouders en rug bedekte.
Onwillekeurig gleed door die beweging het het hemd van de room-blanke schouders.
De aangestoken kaarsen, die rossig lichtten op hare toilettafel, beschenen het kantwerk en het borduursel, waardoor de geregen smalroode zijden lintjes, bloedsdraden schenen.
Toen strekte Greta hare armen omhoog, en met de handen steunend het achterhoofd, beschouwde zij haar beeldtenis in den spiegel.
Nog lager gleed het hemd.
En toen ze zag het wonderblanke-fluweelige van haren boezem, die in zachte deining zich bewoog, toen verborg ze haar gelaat in de loshangende donkere haren en snikte, snikte van pijnlijk schaamtegevoel omdat zij morgen haar rein-blank maagdelijf aan vreemde oogen moest toonen, - en ze snikte ook vol doodelijken angst, - vol innig medelijden met zich zelve, want morgen reeds zou het zwart-roode bloed haar lichaam bezoedelen, en het zou stroomen langs haar melk-witten boezem.
Dordrecht.