De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den Griekschen TirannentijdGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 132]
| |
De Koning spreekt, ontzet, verslagen
Van zooveel voorspoed en geluk:
‘Voorwaar, 'k moet u gelukkig prijzen,
Maar 'k zeg u: beef voor zooveel heil;
Want 's Levens onvermengd genot
Viel nooit een sterveling ten deel.
Ook ik mocht mij gelukkig noemen,
De Hemel was mijn hulp en steun
Zoowel in oorlog als in vrede;
Maar ach! ik had een lieven zoon,
Zeus nam hem weg, ik zag hem sterven:
Dat was de losprijs voor mijn heil.
Smeek daarom vurig tot de goden:
‘Doorvlecht mijn vreugd met 't somber leed’;
Want niemand zag 'k ooit zalig sterven,
Die zwelgde van den overvloed,
Op hem bedwelmend uitgegoten,
't Was steeds op zijn verderf gemunt.
En mochten zij het niet verhooren,
Doe dan hetgeen een vriend u raadt:
Voorkom de wraak en offer willig
Uw dierbaarst kleinood aan hun nijd,
Werp van uw' schatten 't schoonste sieraad,
Uw trots, uw' vreugd, ver weg in zee.’
En de ander spreekt, door vrees bevangen,
‘Van al wat Samos schoons bevat,
Is deze ring mijn dierste schat,
Ik wijd hem aan de wraakgodinnen
Als offer voor mijn groot geluk.’
Mèt werpt hij 't kleinood in de golven.
Doch pas klinkt weer de dageraad,
Of zie! met een verrukt gelaat
Treedt voor den vorst een visscherman:
‘Heer, dezen visch heb ik gevangen,
Zoo'n prachtstuk hebt gij nooit ontvangen,
Als een geschenk bied 'k u hem aan.’
De kok, die dezen visch bereidde,
Verschijnt ontsteld voor Samos' heer:
‘Ziehier den ring van uwen vinger,
Ik vond hem in de maag van 't dier,
Heer, wonderbaarlijk is uw zegen.’
Den Koning werd het bang te moede,
En ijlings ging hij onder zeil;
‘Ik kan bij u niet langer toeven,
Mijn vriend kunt gij niet langer zijn:
Want vrees'lijk zal de wraak der goden
Uw heil verkeeren in geween.’
(Naar Schiller. Der Ring des Polykrates.)
Dit gedicht geeft een schilderachtige en weinig overdreven schets van het fabelachtige geluk van den grooten tiran der Oudheid, Polykrates van Samos, die slaagde in alles wat hij ondernam. Deze vorst was de tweede zoon van Aiakes, wiens vader Syloson Samos' eerste tiran was geweest. Een korten tijd regeerde Polykrates samen met zijne broeders Pantagnotos en Syloson, totdat de eerzuchtige en talentrijke prins, niet tevreden met zijn derde deel, alles vermeesterde; de oudste broeder werd gedood, de jongste wist zich door de vlucht te redden. Met geweld had hij den troon vermeesterd, geweld moest hem op den troon handhaven. Samos was het schitterende middelpunt van geheel Ionië, voorzoover de barbaren dit niet hadden vermeesterd. De eilanders leefden van landbouw, veeteelt, wijnbouw, maar de voornaamste bronnen van bestaan waren scheepsbouw, handel en industrie. Zij konden roemen op vele uitvindingen, terwijl zij als koene zeevaarders verre ontdekkingsreizen ondernamen en zelfs Spanje ontdekten, het verre land in het westen der toenmalige wereldzee, de Middellandsche zee. De scheepstimmerwerven van Samos lieten de beste Grieksche zeeschepen te water, de eerste triēren (driedekkers) waren Korinthische en Samische. Al deze rijke bestaansmiddelen maakten Samos tot de parel van den Archipel. Hera (Juno) was de beschermgodin van 't eiland. Haar destijds wereldberoemd heiligdom stond ten westen van de stad en prijkte met de offergaven der zeelieden en met de schoonste producten van metaalbewerking en beeldhouwkunst, welke in Samos met veel talent beoefend werden. Oorspronkelijk was Samos, evenals Athene en de andere Grieksche staten, een koninkrijk, maar later namen de Geomoren of landeigenaars de plaats des konings in. Hunne heerschappij bevorderde de ontwikkeling van alle takken van bestaan. Maar op den duur konden de zeelieden en ontwikkelde handwerkslieden geen vrede vinden met de overheersching van den adel. Na behaalde overwinningen keerde de vloot met een troep gevangenen naar Samos terug en Syloson, de vlootvoogd, wist de bemanning door zijn welsprekendheid over te halen bij hunne thuiskomst de bestaande regeering omver te werpen en de democratie, de heerschappij van 't volk, af te kondigen. De gevangenen werden van hunne boeien bevrijd, en toen bij het feest ter eere van Hera de Samiërs aan 't strand verzameld waren, overvielen de schepelingen hen, sabelden de regeeringspersonen neder, beroofden daarna de regeeringsfamiliën van hare rechten en.... als gewoonlijk trad een ander heerscher voor hen in de plaats: Syloson, de grootvader van Polykrates. Met gewetenlooze wreedheid had Polykrates zich het bezit van dit schoone en rijke eiland toegeëigend (535 v. C.) Toch was zijn macht en grootheid niet te benijden, want aan alle kanten dreigden gevaren voor de veiligheid van zijn troon en leven. Hier, op Samos zelf, een dichte, bonte, gistende bevolking, die door zijn coup d'état was verrast, maar | |
[pagina 133]
| |
die hij nog geheel voor zich moest winnen of met macht en geweld ten onder houden; op de eilanden in 't rond afgunstige naburen, die zich met de machtige barbaren (Perzen) hadden verbonden; in 't oosten de steeds voorwaartsdringende macht der Perzen onder Cyrus, die de Grieksche kustlanden reeds gedeeltelijk had vermeesterd; in 't westen Sparta, het bolwerk van verzet tegen elke anti-aristocratische omwenteling. Onder deze moeilijke omstandigheden kon slechts snel en vastberaden
handelen helpen; met de gewelddadigste middelen moest Polykrates zijn heerschappij vestigen, zijn macht berustte alleen op geld en soldaten; hij kon niet als Pisistratus in Athene steun vinden bij een deel van 't volk, dat in en door hem niet zijn eigen belangen bevorderd zag. Een lijfwacht van duizend boogschutters beschermde hem en hield zijn burcht in Astypaleia bezet. De tiran van Naxos, zijn bondgenoot, zond hem een legerbende. Op alle werven werd gebouwd, tot een honderdtal schepen, elk met vijftig roeiers, gereed waren. Deze liet hij bemannen met zeelieden uit Ionië, Carië en Lydië (alle aan de westkust van Klein-Azië gelegen staatjes), waar bij het dreigend oorlogsgevaar van den kant der Persen, geen gebrek was aan avonturiers. Zoo was in een paar maanden een zeemacht uitgerust, die de zee beheerschte. Welhaast kon niemand Polykrates weerstaan. De Perzen waren nog geen zeevarend volk, daar zij de kust van Klein-Azië nog niet hadden vermeesterd; het stedenverbond van Ionië was machteloos en Mylete en Lesbos waren door den overmoedigen tiran ter zee geslagen en ontwapend. Nu voeren de Samische schepen door den geheelen Archipel en brandschatten alle kusten, zoowel van Hellenen als van barbaren, van vriend als van vijand. Want Polykrates was van oordeel dat ook de vrienden trouwer zouden zijn, indien hij hen eerst van alles beroofde en vervolgens ontwapende, dan wanneer hij hen geheel met rust liet. Zoo was dus Samos een roofstaat onder de heerschappij van den grooten vrijbuiter Polykrates, die de schatten van den roof ophoopte in het heiligdom van Hera en met geld en soldaten zijn macht steeds meer bevestigde. Maar nu dit eerste doel, 't veilig bezit der macht, zooveel mogelijk bereikt was, wilde de tiran Samos maken tot den eersten, heerschenden staat van den geheelen Archipel: Sporaden en Cycladen, en van de kuststreken van Griekenland en Klein-Azië. Kleine weerlooze eilanden en kuststeden kochten tegen een jaarlijksche schatting veiligheid en bescherming. De schatten van den Archipel, het marmer van Paros en het gouderts van Siphnos, hoopten zich te Samos op. Met Egypte was de tiran nauw verbonden en dreef Samos een voordeeligen handel, de beheerscher van Athene, Pisistratus, en die van Naxos, Lygdamis, waren zijn natuurlijke vrienden, want ook zij waren tirannen. Zoo was inderdaad door het geluk, de geest- en | |
[pagina 134]
| |
werkkracht van éen man een Grieksch-Ionisch eilandenrijk gevormd, dat door een machtige vloot werd beheerscht en bij elkaar gehouden. Doch niet alleen vrees en dwang, geweld en onderdrukking moest de band zijn, die de verschillende deelen van dit nieuwe statenverbond vast aaneensnoerde. Om zijn macht duurzaam te vestigen waren ook vreedzame middelen noodig ter verzoening en ter vereeniging van alle verbondenen door een gemeenschappelijk belang. Hiertoe sloot de tiran zich aan bij het nationale heiligdom van Delos; hij schonk aan Apollo als een schitterend blijk van hulde en vereering het tegenover Delos liggende eiland Rhenaia, dat hij ten teeken van onverbreekbaar bezit door kettingen met het eiland van God Apollo liet verbinden. Te Delos waren in vroegeren tijd feesten gevierd ter eere van Apollo, deze werden thans op schitterende wijze hernieuwd als een aanschouwelijk en indrukwekkende inwijding van den nieuwen statenbond, gevestigd onder het patronaat van Apollo. Ofschoon Delos alzoo 't gemeenschappelijk heiligdom, 't godsdienstig vereenigingspunt van 't rijk geworden was, zou Samos blijven 't aantrekkelijke middelpunt, de hoofdstad van Ionië, en moest als zoodanig uitblinken boven alle andere steden in pracht van bouwwerken en beeldhouwkunst. Want Polykrates wist dat niets de Grieken zoozeer betooverde als de schittering van rijkdom, de pracht van kostbare kunstwerken en de schoone regelmaat van sierlijke gebouwen. Zoo maakte hij Samos rijker en schooner dan Pisistratus Athene. Alles wat door schoonheid uitblonk, werd door den tiran naar Samos verplaatst. Geen kosten of moeite van vervoer ontzag hij om de parel van den Archipel waardig te encadreeren. Jachthonden werden aangevoerd uit Epyrus en Lakonië; schapen van Mylete en Attika, geiten van Naxos en Skyros werden bij geheele kudden overgebracht naar welige weiden van Samos. Samische tuinen prijkten met terrassen vol prachtige planten, uit Lydië ingevoerd, Maar als middelpunt der Grieksche wereld moest het eiland bovenal uitblinken in kunst en handwerken. Geen geld werd gespaard om de grootste meesters te lokken. En eenmaal te Samos vonden zij gelegenheid hun kunstzin bot te vieren; want niets was den tiran te duur, indien 't maar kon strekken tot meer veiligheid voor zijn persoon, d.i. tot versterking van zijn veste, den Oudenburcht (Astypalaia), tot verfraaiing of tot verhooging van 't levensgenot. De burcht was gebouwd op den top van een naar alle zijden steil afhellende hoogte. Deze top strekte zich als een ruime vlakte ver boven het strand uit. Voor een deel bestaan de muren van den burcht nog. Binnen die sterke, twaalf voet dikke muren lag zijn paleis, waar hij veilig, bewaakt door zijn Scythen (de duizend boogschutters) hof hield. Zijn vertrekken vereenigden de weelderige pracht van het Oosten met de zinrijke, schoone kunst der Hellenen. Zijn tafel prijkte met den heerlijksten visch, aan den vinger droeg hij den schoonsten zegelring met een lier (lyra), 't symbool van dén God (Apollo), in wiens naam hij de Cycladen beheerschte. De beste wijn werd hem geschonken door knapen, die om hun schoonheid geroofd waren van de kusten heinde en ver. Beeldhouwers wedijverden met elkaar, wie de gestalten zijner lievelingen 't best in erts kon weergeven; de grootste dichters, wie hun schoonheid in onsterfelijke liederen het treffendst kon schilderen. Aan zijn disch aten Anakreon van Teos en Ibicus van Rhegion en loonden de gastvrijheid van den kunstlievenden vorst met de hulde hunner vleiende zangen. Den beroemdsten dokter dien men in Hellas kende, Demokedes uit Croton, die eerst geneesheer was geweest bij de Aegineten, daarna bij de Atheners, riep hij tot zich voor een jaarlijksch inkomen van 2 talenten, f 5800 ongeveer. In zijn bibliotheek verzamelde Polykrates de voortbrengselen van Helleensche en Oostersche litteratuur, zijn vriendschappelijke betrekking met Amasis verschafte hem de wijsheid der Egyptenaren, en Chaldeeuwsche sterrenwichelaars voorspelden aan zijn hof de toekomst naast Helleensche waarzeggers. Vlak onder den burcht, die binnen zijn enge ruimte zooveel schoons bevatte, lag de oorlogshaven, waar de triēren lagen achter sterke rotsdammen, die twintig vademen diep tot op den bodem der zee in een halven cirkel zich uitstrekten. Uit de vensters van zijn paleis of van het rotsvlak van zijn sterkte overzag hij zijn handels- en oorlogsvloot en kon reeds van ver uit zee van elk terugkeerend smaldeel het overwinningsbericht ontvangen. De snelste roeiers lagen steeds gereed op zijn wenk aan den voet van de rots, door welke een geheime gang naar beneden voerde. De geheele inrichting van den Astypalaia kondigde den beschouwer aan, dat daar de beheerscher der zee huisde; 't gebouw maakte | |
[pagina 135]
| |
zulk een grootschen en stouten indruk, dat keizer Caligula, die steeds behagen schepte in 't buitengewone, het voornemen opvatte den Samischen vorstenburcht in Italië te laten namaken. Hoewel ook eerzucht de drijfveer was van den aanleg der waterleiding door den berg, die de stad van de kust scheidde van den stroom, was toch dit werk geheel in 't belang van 't volk. Beneden aan den burcht, in de stad, had zich de bevolking dicht opeengehoopt, de haven die zich daar bevond, was de bron van welvaart, welke een steeds aangroeiende menschenmenigte moest onderhouden. En vooral des zomers was er gebrek aan frisch, koel water. De Ampelos stroomde niet ver van de stad aan de andere zijde van den berg en laafde slechts weinige menschen, herders met hunne kudde en eenige landbouwers. Zoo was er een schoone gelegenheid om 't alledaagsche nuttige aan 't buitengewone te paren. Te Samos woonde een der grootste waterbouwkundigen van zijn tijd, Eupalinos uit Megara. Volgens zijn plan werd de berg tusschen de stad en de rivier doorboord. Een tunnel, 8 voet breed en hoog, werd over een lengte van 7 stadien, d.i. 4200 voet, met nauwkeurig berekende helling door den berg geboord en daarin werd een drie voet breede bedding gegraven. De lucht had overal toegang tot het water, in den zomer konden de stedelingen langs deze bedding door den koelen rotsweg naar 't gebergte wandelen. Aan 't benedeneinde van den tunnel werd het bergwater in een gemetselde leiding opgevangen en door de geheele stad gevoerd, waar het op allerlei manieren gebruikt werd en zelfs de faecaliën afvoerde en in 't havenbekken uitspoelde. Evenals de tempel van Hera, waarin steeds meer schatten werden opgenomen, en de havendam, was deze waterleiding een van de drie wonderen van Samos, die vele bezoekers lokten. Herodotus vermeldt ze bij de geschiedenis van Polykrates en in de Oudheid stonden deze drie groote werken steeds op naam van den tiran geboekt, zoodat naar alle waarschijnlijkheid de beroemde Samische vorst de stichter is geweest. Toen Cambryses den troon van Perzië besteeg, was Polykrates reeds eenige jaren in 't volle bezit van deze macht en heerlijkheid. Maar de glans was meer schijn dan wezen. Wel leefden de gasten op den Samischen vorstenburcht in pracht en praal, in een roes van voortdurend genieten, maar velen was de druk der tirannie, de besmettelijke weelderigheid en verwijfdheid van 't hofleven op den duur onverdraaglijk, zoo onder anderen den wijzen Pythagoras, die in 't jaar 530 v. C., op 40-jarigen leeftijd naar Italië uitweek en de kiemen der philosophie, te Samos gelegden tot ontwikkeling gekomen, naar Italië overbracht, waar zij in vrijer lucht tot weelderige planten zich konden ontplooien. Een scherpe tegenstelling met de luide feestvreugde in 't paleis vormde de ellendige toestand der groote massa, de bedwongen toorn der oude, aanzienlijke geslachten, de mokkende ontevredenheid der rijken, die steeds zwaarder offers moesten brengen voor de werken van den tiran en ter bekostiging van zijn hofgezin. Allen moesten lijden om hem rijk te maken en niemand mocht rijk zijn dan hij alleen. Daarbij wist hij evenmin als de andere Grieksche tirannen, boven alle welke hij uitstak in pracht en macht trouw te blijven aan de nationale zeden. Hoe meer zijn grootsche en soms gewaagde ondernemingen met succes werden bekroond en zich alles en allen voor hem bogen, en hoe meer hij, ook zelfs door de Grieksche muze, werd gevleid en bewierookt, des te meer gaf hij zich over aan den verleidelijken invloed van de despotische vorstenpraal zijner Oostersche naburen; hoe meer geld en macht hij verkreeg, hoe meer hij wilde bezitten. Dit gebrek aan zelfbeheersching werd zijn val. Toen Cambyses in 525 v. C. Egypte veroverde, had Polykrates den Perzischen koning een vloot te hulp gezonden van veertig schepen, elk met vijftig roeiers bemand. Met dezen maatregel hoopte de sluwe tiran tweeërlei doel te bereiken. De toenemende ontevredenheid over zijn drukkende regeering was niet aan zijn aandacht ontsnapt. Hij bemande dus de vloot met een groot aantal ontevredenen, hopende nu voor altijd van hen bevrijd te zullen zijn. Met trotsche blik zag hij de vloot naar Egypte koers zetten, die den machtigen koning van Perzië tot zijn bondgenoot zou maken en tegelijk alle gevaar voor zijn persoon en heerschappij met zich voerde. Reeds gevoelde hij zich de gelijke van den grootkoning - zoo werd de Perzische vorst genoemd ter onderscheiding van andere koningen, wier macht, bij de zijne vergeleken, gering was te noemen - maar de fortuin, zoolang zijn dienares, keerde zich tegen hem. Zeer onvoorzichtig had hij | |
[pagina 136]
| |
de vloot met te veel vijandige elementen bemand en er brak oproer uit. De oproerigen werden de baas en keerden zich tegen den tiran, de vloot wendde den steven naar Samos terug en Polykrates voer met een kleiner getal galeien zijn vloot in zee tegemoet om te trachten het oproer buiten het eiland te houden. Vergeefs, hij werd geslagen, vluchtende landde hij even voor de opstandelingen, en slechts met de uiterste inspanning en de grootste wreedheid werd hij 't oproer meester. De oproerlingen trokken af, overwonnen maar niet vernietigd, om met buitenlandsche hulp terug te keeren. Zij wendden zich tot Sparta. De partij in dezen staat, welke Sparta's invloed naar buiten wilde uitbreiden, zag in deze aanvrage om hulp een schoone gelegenheid om haar doel te bereiken. Na eenig beraadslagen wist ze de anderen tot haar meening over te halen. Inderdaad had Sparta grieven tegen Polykrates. Deze had n.l., als aanvoerder van de Samische vrijbuiter, geschenken, door koning Amasis van Egypte aan Sparta gezonden, aan de overbrengende schepen ontnomen en voor zich gehouden. Ook Corinthe, door den tiran beleedigd, vuurde Sparta aan en rustte zelf een vloot uit om de Spartanen te helpen. De Spartaansche vloot landde te Samos en de Peloponnesiërs begonnen de hooge muren van den vorstenburcht te bestormen. Reeds waren zij aan de zeezijde over den muur geklommen en kostte het den tiran alle inspanning onder zijn eigen dappere leidinghen terug te slaan, toen zij ook van de landzijde binnen de muren drongen. Maar ook hier werden zij teruggeworpen en de beide dapperste voorvechters, Archia en Lykopos, van de overigen afgesneden, sneuvelden. De oorlog bleef nog voortduren, doch het gevaar voor Polykrates was geweken. De sterke ringmuur en de onbedrevenheid der Spartanen in 't belegeren redde den tiran; volgens sommige schrijvers lieten ook de aanvoerders zich omkoopen. De opstandelingen moesten hun plan opgeven. Zij zwierven als zeeroovers in den Archipel rond en nog vijf jaar lang maakten zij de zee onveilig tot het Creta's en Aegina's vereenigde vloten gelukte hen te verslaan en gedeeltelijk te vernietigen. De tiran had zijn troon gered, maar zijn macht was geknakt en de heerschappij ter zee gebroken. Om 't groote verlies te herstellen en zijn macht ter zee weer uit te breiden, had hij geld en bondgenooten noodig. Juist toen hij op middelen zon om deze te verkrijgen, klopten aan zijn burcht gezanten uit Magnesia, de schoone Perzische satrapenstad. Heimelijk brachten zij een boodschap van Oroites, Cambyses' stadhouder over Klein Azië. Zij meldden dat hun heer zich de ongenade van zijn koning op den hals had gehaald en hem het ergste te wachten stond, zoodra Cambyses uit Egypte terug zou keeren. Om nu zijn leven en zijn schatten te redden, vroeg hij den machtigen tiran verlof tot hem te mogen komen om voor de helft zijner bezittingen bescherming en veiligheid op den rotsburcht te genieten. Zulk een verleidelijk aanbod kon Polykrates onmogelijk afslaan. Nadat hij zich door zijn vertrouweling Maiandrios had laten overtuigen van de aan den Atlantischen oever saamgebrachte schatten, kon niets hem meer terughouden zijn blinden hartstocht bot te vieren. Vrienden rieden hem tot voorzichtigheid, zijn dochter smeekte hem te vergeefs toch af te zien van zijn voornemen den satraap zelf af te halen, weenend omhelsde zij hem aan boord van de galei, als gold het een laatste afscheid. Vol blijde hoop liet hij zich snel naar 't vasteland roeien, waar 't goud zijn hebzucht tegenschitterde. Bij zijn landing werd hij door de wachters van Oroites gegrepen en aan 't kruis genageld. De droom van zijn dochter kwam uit: De vorst van Samos hing aan 't strand der zee tusschen hemel en aarde, om de vogelen des hemels te spijzigen. Zoo stierf Polykrates, 522 v. C.
* * *
Oroites had de opdracht ontvangen de Perzische macht aan de kust van Klein-Azië uit te breiden. Als een bespotting van zijn pogen had zich na de onderwerping van Ionië een nieuwe Ionische macht op Samos gevormd, welke zelfs geheele kuststreken en eilanden op de Perzen had heroverd. En niets kon hij ondernemen tegen den machtigen, onoverwinnelijken tiran. Geen macht baatte, nu moest list dienen. Polykrates' dienaren werden na den afschuwelijken moord gevangen gehouden, de andere Samiërs echter naar 't eiland teruggezonden. Door deze zachtheid trachtte Oroites zich den weg te effenen tot latere bezetting van Samos. Maar hemzelven viel de prijs voor zijn schandelijke daad niet ten deel. Samos bleef zelfstandig onder Maiandrios, | |
[pagina 137]
| |
doch met de heerschappij ter zee was 't gedaan en daarmede was ook de laatste hinderpaal gevallen voor 't verder voortdringen der Perzen. Maiandrios was geen Polykrates. Terwijl hij eensdeels den moed en de bekwaamheid miste, het bestuur in den geest van zijn voorganger voort te zetten, ontbrak het hem anderdeels ook aan de zelfbeperking, Samos' macht tot het mogelijke, 't eiland, te beperken. Zoo nam hij enkel halve maatregelen. Nu eens trad hij op als volksvriend, dan weer trok hij zich als despoot in zijn burcht terug. De Azìatische Ioniërs misten de zedelijke kracht der Atheners om na de heerschappij der tirannen over te gaan tot een ordelijken, vrijen burgerstaat. Na Polykrates' dood was Samos ten prooi aan de grootste zedeloosheid en voortdurende twisten verzwakten den staat. 't Schoone eiland is ondergegaan in een reeks van misdaden en de ellende der zedelijke ontaarding. Nadat Maiandrios een paar jaar de heerschappij had gevoerd, liet Syloson, Polykrates jongste broeder zich met Perzische hulp - hij was in de gelegenheid geweest Darius een dienst te bewijzen - naar Samos roeien. Maar hij was slechts de wegberijder voor den jongen Darius, die onmiddellijk na zijn troonsbestijging het eiland liet bezetten en verwoesten. Zoo viel Samos in de vergetelheid terug.
C.G. |
|