worden. Dergelijke behandelingen plegen, ondanks de geruststellende verzekering der doktoren, nooit heel aangenaam te zijn. Trouwens, men kan over 't algemeen niet veel waarde hechten aan het subjectieve oordeel der medici in dit opzicht; het komt voor dat iemand, na een allervriendelijkste mededeeling dat er maar een lichte, niet pijnlijke operatie noodig is, een been wordt afgezaagd. Dit neemt echter niet weg dat het overdreven en niet voldoende gemotiveerd mocht genoemd worden wanneer Willie, telkens als de inspuiting moest plaats hebben, een soort kannibalendans begon uit te voeren, verschillende voorwerpen kapot sloeg, vertrapte of verscheurde, of zijn moeder in den vinger beet.
Papa zag, als handig man van zaken, al heel gauw in, dat hij er het voordeeligste zou ‘afkomen’ als hij zijn lieveling voor elke inspuiting, die hij moedig doorstond, een mark beloofde. En zoo gebeurde het.
‘Eerst op tafel leggen!’ bedong Willie met zijn gewone trouwhartige rondheid, want hij had zijn vader reeds lang als het toonbeeld van een slim, scherpzinnig man leeren kennen.
De ouders keken elkaar met een gelukkig glimlachje aan. Zoo'n bij-de-hande rakker toch!
‘Nou goed dan, daar ligt het.’
‘Dat is maar een tien-penning-stuk!’
‘Papa schudde van 't lachen en haalde eindelijk zijn mark te voorschijn.
Met het geld mocht Willie vrij doen wat hij wou, en daar hij bij elken bereikbaren banket- tabak- speelgoed- en snoepwinkel probeerde hoeveel hij voor zijn geld koopen kon, leerde hij dus al vroeg de waarde van het aardsche slijk kennen.
De schrandere lezer zal stellig reeds lang de gevolgtrekking gemaakt hebben, dat Willie in zijn omgang met andere kinderen bijzonder veel innemends moet gehad hebben.
In de eerste jaren zijner teedere jeugd lokte hij altijd groote vroolijkheid uit door zijn kindermeid, zijn moeder of zijn vader in 't gezicht te slaan. Als er bezoek was, moest de in vrijheid gedresseerde Willie geregeld zijn kunsten vertoonen.
“Willie, sla mij eens,” moedigde Mama aan, en Willie, niet in 't minst van plan complimenten te maken, “sloeg haar eens.”
“Aardig hè?” vroeg mevrouw Helmerding, stralend van moedertrots.
Geen gast kon dan weigeren toe te stemmen dat het werkelijk buitengewoon aardig was.
Willie ging in later jaren getrouw op den ingeslagen weg voort. 't Was hem bepaald een behoefte vreemde kinderen te stompen, aan 't haar te trekken en zoo hard te duwen, tot ze op hun neus vielen.
Maar hij nam daarbij altijd de eerbied in acht, die hij, zooals hij zeer goed wist, oudere en grootere kinderen verschuldigd was; slechts de kleintjes schonk hij zijn gunstbewijzen.
Bij voorkeur viel hij ze van achteren aan, alleen om de verrassing grooter te doen zijn.
Zaten de slachtoffers hem dan achterna, dan voelde hij zijn hulpbehoevendheid in haar vollen omvang; als een razende stoof hij naar huis, zonder ophouden Mama-a-a!’ brullend, tot hij de deur bereikt had en weer in de veilige atmosfeer der moederlijke liefde op adem kon komen. Daar werd hij zich plotseling zijn mannelijke waardigheid bewust, rekte zich in zijn volle lengte uit, wachtte zijn vervolger met hooge koelbloedigheid af en spuwde hem in 't gezicht, zoodra deze dicht bij hem gekomen was. Geen otter kon ooit handiger in 't water schieten, dan Willie na die heldendaad in huis gleed.
‘Ze willen me weer kwaad doe-oen!’ huilde hij dan zijn moeder met groot misbaar toe. Wee dan den vader of de moeder die het waagde bij mevrouw Helmerding te komen om zich over Willie te beklagen! Zooals de leeuwin haar welp verdedigt, verdedigde zij haar ‘kind’ - hoe alles-verontschuldigend, hoe aandoenlijk klonk dat teedere woordje ‘kind!’ Haar kind, o! - en onderwijl gluurde de jongen met allerlei leelijke grimassen achter den beschermenden rok zijner moeder uit.
Met denzelfden hartstocht, hoewel natuurlijk ter wille van de gastvrijheid wat netter en voorzichtiger, kneep en pofte Willie de kinderen die met hun ouders bij de Helmerdings op bezoek kwamen. Aan 't geschreeuw, dat hiervan geregeld het gevolg was, werd steeds een einde gemaakt, doordat de bezoekende ouders, zooals 't behoort, hun kinderen voor hun ongepast gedrag eens flink bebromden. De beleefdheid is zoo'n vraatzuchtige deugd, dat ze dikwijls alle andere deugden opslokt. Volwassen gasten, aan wie Willy onmiddellijk vroeg wat ze voor hem hadden meegebracht, bewees hij de eer tegen hen op te klauteren, zijn laarzen aan hun kleeren af te vegen, hun den bril van den neus te rukken, met sigarenasch te bemorsen en door zeer weetgierige vragen omtrent de meest persoonlijke