het leven zoo gecompliceerd, voeren een heirleger aan van allerlei ellenden terwijl alles eenvoudig hierop neerkomt wat Christus gebood: ‘Hebt God lief boven alles en uw naaste als u zelf.’
De liefde doet den naaste geen kwaad, de liefde zoekt zich zelve niet.
Stellen wij ons voor: een wereld waar dit heilig gebod werd nageleefd - en de aarde zou een paradijs zijn. Een verrukelijke natuur omgeeft ons, wij hebben menschen en dieren om lief te hebben, kunst en geheiligde wetenschap geven het leven een diepere beteekenis.
Wat groeit en bloeit hier toch alles op aarde om deze plaats tot een lusthof te maken! Met het geschonkene tevreden kon men zich uit al dien rijkdom een Eden scheppen - doch neen - de mensch gaat vaak voorbij wat zoo liefelijk uitnoodigend voor hem ligt. Er moet gezocht worden, gejaagd naar geld of eer, naar hooge betrekkingen, waar de schijnbare hulde en eerbetooning der menschen, ten valstrik wordt. Te heerschen om te heerschen, gevreesd te willen worden en gediend uit ijdel machtbetoon - het zijn zulke groote gevaren voor de ziel, dat zij, die zich aan het publieke leven wagen, wel mogen ompantserd zijn met de wapenrusting waarvan Paulus spreekt.
Gelijk Augustinus het indringende en onbescheidene in de wetenschap afkeurt, zoo spreekt hij met veel grooter afkeer zijn oordeel uit over hen die uit de onzichtbare wereld teekenen, krachten en wonderen begeeren, verschijningen oproepen, om van het geestelijk leven en zijn inwerking gebruik te maken voor hun hoogmoedig waanweten.
Voor allen die naar verlossing en naar de heiligste wetenschap vragen, is tot in alle eeuwigheid een groot en glanzend teeken aan den hemel verschenen, het Teeken van het Kruis, in welks nimmer falend licht, de naar heiliging zoekende mensch, een leven kan overdenken, en tot voorbeeld kiezen, dat in zijn volmaaktheid getuige geeft van een niet menschelijke maar goddelijke kracht.
Volgens de oude Joodsche wet moest, ter ontzondiging, met Paschen, een lam geofferd worden, met welks bloed de priester het volk besprenkelde in den voorhof des tempels vergaderd.
Deze wet, dit zinnebeeld der ontzondiging, werd in al zijn strengheid, door Jezus' sterven tot in de kleinste bizonderheid vervuld.
‘Ziehier het lam, dat de zonden der wereld wegneemt’ sprak de profeet Johannes de Dooper, Jezus ziende.
Kan men zich een roerender beeld van liefelijkheid en onschuld voorstellen dan een lam?
Bij zijn schuldeloosheid bezat de Heiland een kracht, die Hem in waarheid tot den Verlosser der menschen maakte.
In dit teeken, in dit heilige symbool, bezitten wij een kostbaar aandenken aan Gods barmhartigheid voor zijn afvallige en dwalende schepselen.
Wie in dit licht wandelt, zal zeker gaan.
Gelijk Jezus ook geen teekenen van den hemel bezwoer, maar krachtens Zijn heiligheid en de wonderbare inwerking van boven, teekenen deed, zoo is het ook ons toegestaan gebruik te maken van de heilige gaven en van de wetenschap die dergelijke geschenken doet aanwenden tot genezing der menschen, tot het heil hunner zielen.
‘Gij zult grootere teekenen zien dan deze,’ was Jezus' voorspelling, gedachtig aan Zijn opstanding en verschijning.
En gelijk Christus geen dooden opriep, maar Zijn geest heilig hield en ontvankelijk stelde voor de hoogste openbaringen, zoo ook moeten wij trachten ons leven en denken te heiligen, opdat wij eenmaal waardig bevonden worden, gelijk die gezegenden uit de Schrift, die somtijds door engelen werden bezocht en voorgelicht.
Geen voorijlig vragen, geen onbescheiden indringen, maar een rustig wachten, geloovig verbeiden, een voortdurend innerlijk verkeer met den Allerhoogste, tot Wien wij onze gebeden opzenden, nooit onverhoord.
De geestelijke gaven, waarom wij smeeken, zal God ons schenken, volgens Zijn nooit falende belofte, en daar zij, die gelooven niet haasten, maar zich gelukkig voelen in hun innige overtuiging, zoo zullen zij ook tevreden zijn wanneer de openbaringen uit het onzichtbare hen vooralsnog onthouden worden.
Zij zullen alleen zichzelf angstvallig toetsen of er nog iets in hun werken, of denken kan zijn, dat God niet welgevallig is, en zoo zullen zij leven, zonder teekenen te vragen, noch verschijningen op te roepen, maar met het aangezicht geheven naar den stralenden bergtop waar eens Gods majesteit zich voor allen zal ontsluieren.
JOSEPHINE GIESE.