Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mignon (brief van 18 Jan. l.l.). - Het eerste gedeelte van Uw brief handelt over Uw eigen, goddank zoozeer groot huiselijk geluk. Wat gij verder schrijft over het visitesmaken van de dames onderling, dat zoo veel tijd neemt en daarbij zoo innig vervelend en dwaas is, ben ik geheel met U eens. Ik voor mij ken geen onnoozeler en minder bevredigende tijdpasseering dan visites-maken bij allerlei oppervlakkige bekenden, met wien men in dieperen zin niets gemeen heeft, die men ook te kort en te haastig ziet op die visitesmanier, om er een degelijk gesprek mee te kunnen aanvangen, en van wien men weet dat zij op hunne beurt, in de meeste gevallen, zoowel het moeten-ontvangen als het terugbezoeken, even tijdroovend en even vervelend vinden. Deze wijze van met elkaar omgaan, heb ik mijnerzijds dan ook lang afgeschaft. Iets geheel anders is natuurlijk het bezit van werkelijke vrienden, die men niet plechtig behoeft te bezoeken, maar die men ten allen tijde ontvangt, en ook bij ziekte en in dagen van smart en rouw gaarne om zich ziet. - 't Geen gij-zelve daaromtrent schrijft, neem ik gaarne over, omdat ik het zoo goed acht wanneer ook andere vrouwen, evenals ik-zelf, in dit blad getuigenis afleggen van hare gevoelens ten opzichte van een gelukkig huwelijk, intérieur, zonder overtollige weelde en dwazen geldbluf en geheel onware en tijdroovende dwaasheden, alles dingen waartoe onze hedendaagsche tijd zoozeer nijgt:
‘Mijn ideaal is, dat de vrouwen komen tot een in hoofdzaak huiselijk leven, met zooveel mogelijk zelf-alles-doen, met de minst mogelijke hulp, enkele goede vrienden, waar je wat aan hebt, geen verdere conversatie, die je niets kost dan tijd en geld. De vrije uren besteed met lectuur, muziek, of eene of andere liefhebberij, en de avonduren beslist voor man en kinderen als die er zijn.
Ik geloof, als de dames vroeg opstaan, wat héel veel scheelt, dat er dan van ontspanning na 't gewone werk wèl tijd te vinden is. Voor winkelen, bezoeken afleggen hebben ze altijd tijd genoeg.
En al heeft iedere vrouw maar een half uur per dag, dat is niets, als ze maar niet geheel door 't gewone werk in beslag wordt genomen. En bij goede indeeling kàn dat, dunkt me, beslist.
Ik stel me ook voor, dat de vrouwen, die zóó haar huis maken, meer zullen bereiken dan de ergste schreeuwsters in 't publiek. Vaak heb ik er over gedacht, waarom de vrouwen, die zich zoo achteraf gezet voelen door de mannen, door de wet, zoo schreeuwen om kiesrecht.
Zou 't niet de eenige oplossing zijn, dat ze goede echtgenooten, goede moeders trachten te zijn en zóó mannen en zoons doordringen van de idee, dat er recht mòet zijn voor vrouw en moeder? Als er héel veel goede vrouwen en moeders waren, zouden de mannen en zoons dunkt me door de liefde gedrongen worden, diè veranderingen in de wetten voor te stellen, die onbillijk zijn voor haar, die zij liefhebben en achten. De schreeuwsters willen dwingen, zaaien haat tusschen de geslachten en 't is de vraag, òf ze bereiken zullen, wat de liefde-vrouw en moeder, me dunkt, bereiken moèt.’
Iets verder in Uw brief, die zóó waar is, dat ik hem 't liefst in zijn geheel zou overnemen, vraagt gij mij of ik ‘twijfel aan de verandering ten goede in de vrouw, of ik geloof dat zij haar pretjes, haar gedoe niet op zal willen geven om huiselijk te worden, zooals de vroegere vrouwen waren?’
Het is moeilijk op die vraag een beslist antwoord te geven, want, wie kan in de toekomst zien? Maar toch, eerlijk-gezegd, ik voor mij heb geen groot geloof in het opgroeiende vrouwelijke geslacht, omdat ik immers zie, hoe weinig het wordt voorbereid tot huiselijkheid en plichtsgetrouwheid, door diegenen die haar daarin hebben voor te gaan, de moeders.! Als men ziet hoe weinigen onder de hedendaagsche moeders zich bepalen tot datgene wat gij in Uw hierboven aangehaalden brief met recht noemt hare taak en plaats, hoe kan men dan van het toekomstige geslacht verwachten dat het, met zulk een slecht voorbeeld voor oogen, opgroeit tot iets beters en degelijkers? Laat mij intusschen nog eens Uw eigen woorden aanhalen als bewijs dat er gelukkig onder het hedendaagsche jongere vrouwen-geslacht nog uitzonderingen zijn ten goede.
‘Men heeft mij eens “typisch ouderwetsch” gevonden, maar de ondervinding heeft me geleerd, dat er niets gelukkigers voor een vrouw is, dan te werken in haar eigen huishouding, te zorgen, en lief te hebben man en kinderen.’
Beter en schooner getuigenis van de ware roeping der vrouw en van het èchte vrouwengeluk kan niemand geven, dan eene, die, als gij, spreekt, uit eigen blijde ondervinding. En nu behoeft niemand te zeggen: ‘Ja, maar dat geluk is niet voor iedereen bereikbaar, want dat feit, waarvan ik de juistheid geenszins ontken, heeft immers niets er mede te maken. We hebben het er nu in deze correspondentie alleen over, dat de hedendaagsche gehuwde vrouwen, moeders van kinderen, hare naaste plichten verwaarloozen om zich te gaan bemoeien met maatschappelijk werk en met ‘kunst’ enz. enz. En met het oog op déze verdwaasden haal ik Uw woorden aan; met de ongehuwd-geblevenen, en met het vraagstuk wat er van deze categorie moet worden, heeft dus het bovenstaande niets te maken. -
L.D. - Uit Amerika (Nevada) ontving ik een briefkaart van U, gedateerd Januari 1907. Daarvoor vriendelijk dank.
Mevrouw P. - Door U is aan mij gezonden, even vóór ik op die reis ging, waarvan ik met typhus thuis kwam, een stukje aan mijn adres te Montreux, waarnaar gij in den tijd van mijn ziekte hebt geïnformeerd bij den waarnemenden redacteur. Ik had het bedoelde stukje onder mijn berusting gehouden met de overige nog niet nageziene bijdragen en deelde U reeds in de vorige Lelie mede, dat ik het nog moest lezen. Dit heb ik nu gedaan, en ik wil het wel plaatsen, al ontbreekt aan den inhoud wel wat heel veel oorspronkelijkheid van vinding, en al is dat af-