naam verrast, het onschuldige wurm van zijn zijden kussentje opnam, haastte het zich door een hooghartig glimlachje kenbaar te maken, dat het meer dan dom was te meenen dat hem iets scheelde. ‘Integendeel’ straalde het dan met edel vuur uit zijn oogen ‘toujours fidèle et sans souci!’
Opnieuw omzichtig in slaap gesust, was hij zoo vriendelijk met het begin van het tweede concertnommer te wachten, tot het bewustzijn der min weer voor negen tiende in betere gewesten zweefde en ze nog maar met de rest in dit droevige bestaan vertoefde. Had zich dit spelletje gedurende den nacht vijf of zesmaal herhaald, dan was de min 's morgens in die stemming, waarin gewoonlijk betrekkingen worden opgezegd en harde, onbillijke woorden bij het afscheid vallen. Volgde een nieuwe min het meermalen geprezen principe ‘Schreeuwen laten; daar groeit de jonge van!’ dan bleef zoo'n harteloos, wreed schepsel natuurlijk geen week in het huis der teergevoelige Helmerdings.
Groote mannen verbruiken de personen uit hun omgeving snel. Daar Willie een groot man moest worden, verbruikte hij in 't eerste halfjaar van zijn leven vier mínnen.
't Behoort tot de innigste genietingen van een menschenvriend de jeugd van een groot man na te vorschen, in duizend kleine trekjes van een door voortreffelijke ouders opgevoed kinderkarakter, reeds het beeld van den toekomstigen mensch te zien aangeduid, en in zijn rustige ontplooing reeds de wilskracht waar te nemen, die zijn later streven en werken zal kenmerken.
Sedert hij zijn eerste levensjaar voltooid had, namen zijn ouders den lieven Willie geregeld bij zich aan tafel. Zijne buitengewoon ontwikkelde smaak openbaarde zich hier reeds onmiddellijk, zijn strategische blik ontging geen gebraad, geen compöte, geen ragout, geen pastij. Zijn verlangen om van elken schotel wat mee te krijgen, gaf hij eenvoudigweg door een matig hard gebrul te kennen, dat ongeveer vijf seconden aanhield. Werd zijn wensch om de een af andere reden niet dadelijk vervuld - aan den goeden wil der ouders mankeerde het zeker nooit - dan greep hij met kalme vastberadenheid het volgend middel aan, d.w.z. de dichtst bij hem staande schaal, die hij op den grond trachtte te trekken. Met een zachte terechtwijzing legde zijn moeder hem dan het gewenschte ruimschoots op zijn bordje.
Wij zouden ons aan een onvergeeflijk verzuim schuldig maken, als we bij de beschrijving van Willies karakter zijn zeer kwetsbaar eergevoel onbesproken lieten, en niet duidelijk deden uitkomen, dat hij op zulk een terechtwijzing met een luider gebrul van vijf seconden antwoordde en zijn moeder met zijn keurige laarsjes tegen de beenen schopte.
Zoodra hij zijn buikje vol had, legde Willie verder een voorname minachting voor alles wat zijn maag kon streelen aan den dag. Als hij met zijn lepeltje op zijn soep sloeg, dat de spatten overal in 't rond vlogen, of als hij zijn vingers in de saus stak om zinrijke figuren op het tafellaken te schilderen, dan was de vader in zijn bekrompen opvatting van de kindernatuur misschien nog eens onhebbelijk genoeg om dit zijn lieveling ernstig te verbieden, maar het zachte gemoed der moeder voelde fijner.
‘Hoe kun je dat kind toch altijd zoo beknorren! Kinderen zijn toch kinderen! 't Arme schaap weet immers nog niet eens wat hij mag en niet mag. Willie zal 't niet weerdoen hè, liefje?’
‘Willie wil teekenen!’ En Willie trok een kring die een hoofd moest voorstellen.
‘Willie, ventje, dat mag niet!’ vermaande Mama zacht.
Willie teekende den romp aan den kop.
‘Willie, hoor je me niet?’ vroeg de moeder.
Nu kreeg de romp armen.
‘God, Willie, láát het dan toch!’ zuchtte zijn moeder.
Met twee geniale trekken voorzag Willie het poppetje van beenen.
‘Èh! dat ben jij!’ riep hij, terwijl hij zijn vader met allerliefste brutaliteit uitjouwde. De ouders lachten vol zaligen trots.
‘Hoe komt die jonge toch aan zulke snaaksche invallen?’
En in overmaat van vreugde, gaf Mama Helmerding het aardige ondeugende bengeltje een paar klinkende kussen.
Men zou misschien veronderstellen dat een zoo krachtig en flink gevoed kind, allerlei kinderziekten bespaard moesten blijven, maar vreemd genoeg was dit niet het geval. De arme Willie moest heel wat spijsverteringsstoornissen met hun lastige gevolgen doormaken. Doch na elk nieuw lijden trad zijn karakter krachtiger op den voorgrond; gedurende elke nieuwe periode van herstel nam zijn wilskracht grootere afmetingen aan. Kon men dit kind al niets weigeren, terwijl het gezond was, tegenover het herstellende, ‘nog half zieke engeltje’ was het niet meer