veling, onder de oogen van het publiek brengt, den lezers zouden doen vermoeden, dat ze met een meesterstukje van literatuur te doen krijgen, waarover zwijgen doodzonde is.
- Ach, ach welk een teleurstelling bij het doorworstelen dezer poppetjes-geschiedenis! Edward Stilgebauer, - de criticus heeft geen honderd bladzijden gelezen of hij merkt dit reeds - heeft zich ten taak gesteld, in de levensgeschiedenis van zijn met den tendenz-naam ‘Krafft’ begiftigden held, zoo wat àlle moderne vraagstukken, en moeilijkheden, en oorzaken van inwendigen strijd, van verwijdering tusschen ouders en kinderen, van twijfel en van verzoeking, aan te roeren en... tot een goed einde te brengen! Juist dààrin zit 'm de fout al dadelijk. Het leven lost niets op, verklaart niets. Alleen hij, die een of ander geloof bezit, dat hem voor de aardsche duisternis rondom een opheldering hiernamaals belooft, vindt in dat geloof de levensverklaring. Maar het leven te willen pasklaar maken in een verzoenenden en bevredigenden eind-afloop, enkel en alleen dóór de kracht der omstandigheden, moet altijd leiden tot een vóóraf in elkaar gezet, door den wil van den kunstenaar opgetrokken kunstmatig gebouwtje, waarin bedachte menschen leven en handelen, en bedachte dingen gebeuren; alles met het zeer merkbaar doel: een bevredigende oplossing vinden.
Het leven spot met ‘bevredigende’ oplossingen. Het schrijft een droevig: Waarom? boven de meeste levensgeschiedenissen. Het denkt er niet aan de energie te beloonen, de wilskracht te doen zegevieren, de zedeloozen te straffen met het gevolg van hun eigen uitspattingen, de zoekers naar het goede den rechten weg te laten vinden, enz. enz. Wie de waarheid van het leven wil schilderen, die eindigt zijn boek, zooals elke groote realistische kunstenaar het eindigt, dat hij alles wat nu eenmaal zoo is en niet anders wordt, ondanks alle theorieën, onaangeroerd laat, zonder verzoenende verklaringen en dito slot.
Wie echter een roman wil schrijven, waarin de strijd van het leven wordt geëindigd door het vinden van ‘Des Levens kroon’, zooals het vierde en laatste deel van Götz Krafft toepasselijk heet, die vervalt ontwijfelbaar, gedwongen door de omstandigheden-zelf, in phrasen-makerij, in geweldaandoen aan de werkelijkheid, in verdraaien van werkelijke menschenkarakters tot door zijn eigen auteurswil in beweging gezette poppetjes!
Het beste, het meest sprekende voorbeeld hiervan levert Zola, juist dóór de gróótheid van zijn talent. Waar hij faalde, mag men gerust zeggen, dat de kleine talentjes, die het nà hem probeeren op hunne beurt, zeker nog véél minder zullen slagen in het voorgestelde doel. En zie nu eens wat de realist bij uitnemendheid, de meedoogenlooze geschiedschrijver van het menschelijk geslacht, die in Les Rougon-Macquart, door den ontwikkelingsgang van één enkele familie, tegelijkertijd een beeld trachtte te geven van wat we allen als gehéél genomen zijn, door erfelijkheid en omstandigheden, gemaakt heeft van die zelfde meedoogenlooze consequenties, waaraan hij zich zoo eerlijk vasthield in Les Rougon-Macquart, van het oogenblik af, waarop hij, in zijn latere werken, in zijn Les trois villes, zijn Quatres évangiles, zich ging vermeien in het zoeken naar een bevredigende toekomstoplossing, als vergoeding voor de hopeloosheid van het heden, die hij-zelf ons zoo wreedwaar had laten zien. De realist, en daarmede voor een goed deel tevens de kunstenaar, is van nu af ondergegaan in den tendenzschrijver, den phraseur, die er maar op los redeneert, zonder eenige rekening te houden met de werkelijkheid, alleen omdat hij het zoo wil, zoo nóódig heeft voor zijn einddoel: een bereikt ideaal!
Neem b.v. zijn Paris. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat een dergelijk onwaar-gedacht en eenzijdig-geschreven geklets is voortgekomen uit dezelfde pen, die in Pot-Bouille, in La Terre, in L' Assommoir zulke naakte, onvervalschte, en troostelooze levenstoestanden aan het licht bracht; een scherp, wreed, door geen enkel rose schermpje verzacht, fel licht! - Want, men moge denken over den inhoud van deze bij uitstek realistische romans zooals men wil, men moge sommige scènes erin, in hunne ruwe ellende of diepe verdorvenheid, overbodig vinden, en àl te uitvoerig, te kennelijk op schandaal belust uitgewerkt, dat alles neemt niet weg, dat niemand de echtheid, de waarachtigheid, het levend-zijn van top tot teen kan ontzeggen aan Zola's personen uit Les Rougon-Macquart. - Stel daartegenover wat hij gemaakt heeft in Paris, van diezelfde hartstochten, waarvan hij de toomelooze kracht zoo magnifique ontleedde in zijn vroegere romans. Toen bepaalde hij zich ertoe die hartstochten, die de drijf veeren zijn van de maatschappij, de