kijkende heeren - bezitters van equipaadjes kijken niet rond, zij staren recht voor zich uit, naar de jaspanden van koetsier en palfrenier - dus, gedelegeerden. En zoo zijn er velen.
Vóór de eerste-rang hotels lijkt het of wij in een maskeradetijd leven: allerlei en allerlei soort van vlaggen, met draken, olifanten, halve manen, sterren en strepen, in bonte, vroolijke kleuren. Als bij een vorstelijk bezoek staan dagelijks vóór die hôtels groepjes menschen, de halzen uitrekkend om nu en dan het uitrijden te zien van heeren in colbert of gekleede jas. Alleen de Turken en de Chineezen zijn zoowat in nationaal kostuum, dat ons eigenlijk overbekend is; met den Chineesche gezant b.v. of zijn attachés kunnen wij dikwijls neus aan neus staan op onze trams; een prachtige gelegenheid voor de studie van dat Aziatisch toilet. De Japanners kleeden zich geheel Europeesch, en zien misschien eenige verwantschap met hun nationale dracht bij onze dames met haar kimono-mouwen, het nieuwste snufje, zóó nieuw dat iedereen dadelijk die nouveauté in gebruik heeft.
Men hoopt, mijns inziens terecht, veel goeds van deze onderlinge gedachtenwisseling van zóóvele, natieën: zes en veertig, tweemaal zooveel als bij de eerste vredesconferentie. Niet voor de naaste toekomst, alsof er op eens geen oorlog meer zou zijn; maar een dergelijk wereldcongres moet in den loop der tijden, langzaam maar zeker, zijn moreelen invloed doen gelden.
Voor 't oogenblik echter merken wij alleen een minder aangenamen invloed op onze communicatie-middelen: op den middag der plechtige opening was de toegang tot het Binnenhof afgesloten; de electrische stopte op Plein en Groenmarkt; de passagiers mochten hun soms-een-uur-langen weg te voet vervolgen, of moesten een nieuw kaartje nemen. Men zegt dat wij bij elke zitting van het congres deze stremming in het verkeer zullen hebben; is dat zoo dan willen de Hagenaars gaarne een wandeling of een tien-cents-kaartje offeren op het altaar van een vredes- of arbitrage-mogelijkheid.
De Scheveningsche hotels zullen goede zaken maken; Palace-hotel, Kurhaus enz. zijn nu al tjokvol. In enkele Haagsche logementen is in den eersten tijd geen kamer disponibel; en... zijn de vroegere gasten van vroeger op alleen-aan-hotelhouders-bekende manier uit hun apartementen gekeken, anders gezegd verjaagd: men verwachtte gedelegeerden. Voelden die hotel-eigenaars bijzonder veel voor de vredesidée? Of meenden zijn aan gedelegeerden uit verre landen een ‘betere’ rekening te kunnen inleveren dan aan landgenooten? Laat ons de beantwoording dier vraag overlaten aan de conscientie der respectieve logementhouders.
Mij dunkt, met koud weer, zooals wij tot nog toe hebben, zullen de Vredesmannen, voor zoover zij niet uit eenig verafgelegen, klein landje naar hier gezonden zijn, zich 's avonds hier vrij wel vervelen; want den Haag heeft 's zomers weinig ressources, zooals men dat noemt in de kringen die hun ‘hulpbronnen’, hun ‘toevlucht’ zoeken in uitgangen. Maar er wordt naar 't schijnt over en weer nog al eens gerecepieerd, getead en gedineerd, welke aangename bezigheden ongetwijfeld veel bijbrengen tot verbroedering van menschen en... volkeren. Wordt zulk een amusement te voren in de bladen aangekondigd, dan staan op het vermoedelijk uur de kleine luiden in groepjes om en bij de stoepen der vreemde gezanten of andere hooge personaadjes; blijkbaar denkt men dat er aan uit-dineerende conferentieleden meer te zien is dan aan gewone uitgangers.
Niet het volk maar de gegoede burgerklasse heeft een genoeglijken tijd gehad in den Dierentuin; ten tijde van de voorjaarskermis binnen de grenzen van dezen lusthof. Naar men zei, zou deze kermis die in de laatste jaren den Dierentuin zooveel voordeel heeft bezorgd, ja dien er geldelijk bovenop heeft geholpen, dit jaar niet plaats hebben. Onze gemeenteraad dacht het minder fair tegenover het volk wien zijn geliefde kermis is afgenomen dat er nu zulk een amusement was, dat tegen entrée te bereiken viel. Vijf en twintig cents is niet veel; maar voor een gezin van meerdere personen loopt dit toch te veel op; althans moet dit doen, voor zuinige huisvaders en moeders uit de volksklasse. De raad schijnt echter over dit bezwaar te zijn heengestapt; althans gedurende een paar weken werd er in de Botanische-tuin-enceinte gejoeld, gedraaiorgeld, gegild (vooral bij de tobogan) op een manier die ons telkens deed verwachten dr. Bredius' beroemden misthoorn te zullen hooren, waarmee deze Rembrandt-kenner zich bij zijn reeds Europeeschen naam een speciaal Haagsche vermaardheid heeft verworven.
Intusschen hebben de obligaten op dit instrument hun doel bereikt: het verplaatsen