had met witte zijde en paarlen! Of hij aan haar gedacht had, hoe ze er wel uit zou zien van avond, of hij aan haar gedacht had, met stijgend verlangen zooals zij aan hem ieder uur van den dag. Hij had haar nog nooit gezien, zooals ze er nu uitzag in baltoilet; zeker zou ze z'n verwachtingen nog overtreffen; die paarlen met heur rozigen, matten glans, zeldzaam, kostbaar, maar met 'n stille aristocratische voornaamheid, die dezen edelsteenen eigen is, die paarlen stonden haar allerliefst bij haar teint en de kleur van heur kleedje.
Ditmaal was ze lang bezig geweest met 't bij elkaar brengen van heur toilet, en bij ieder stuk, dat ze had uitgezocht, had ze er over gedacht, of 't wel naar zijn smaak zou zijn. En dankbaar dacht ze aan de paarlen, die haar zoo bekoorlijk stonden.
Als ze thuis kwam, zou ze heur goeden vader nog een extra, innigen kus er voor geven. - Vol verwachting klopte heur hart; ze maalde 't in heur verbeelding, hoe 't zijn zou straks, - en dan met 'n trilling door heur leden van zalig geluk, herinnerde ze zich al z'n lieve attenties voor haar; ze wist 't immers wel: die waren meer dan beleefdheden. Die enkele oogenblikken, dat ze elkaar spraken, waren de mooiste geweest in heur leventje; zoo heel bijzonder mooi, gescheiden van al 't andere. Nooit had ze er 'n derde van verteld, zelfs niet haar lieve trouwe moeder, voor wie ze nooit iets verzwegen had.
Als 'n kostelijk kleinood bewaarde ze heur liefde diep in heur binnenste. 's Nachts in heur bed, als alles om haar stil was, dan lag ze aan hem te denken, dan zag ze hem voor zich, z'n blonden kop, z'n aardige snor. Soms heel even vroeg ze zich af, of 't wel waar was, dat hij van haar hield; of ze 't zich slechts niet verbeeldde, maar dan vielen haar al de lieve dingen in, die hij haar had gezegd en ze genoot er weer van op nieuw, ze telkens in gedachte herhalend, tot ze insliep met zijn beeld voor de oogen. Nu dreven er geen wolkjes aan den blauwen hemel van haar geluk, alles was zonnig en zalig. - Nu was ze er. Wat 'n zee van mooi geelachtig, schitterend licht. Bekoorlijk wiegende dansmuziek, zangerig, meeslepend, bijna bedwelmend. - Zacht geurende bloemen, heur teere rozig en lelieblank satijnige kopjes op fijne slanke stengels als voor feestvreugde geschapen, schitterden in eendagsweelde. En de menschen, waren allen in feeststemming; de vrouwen in rag fijne weefsels met gefriseerde kapsels; de mannen in statig zwart met glanzend wit linnen. - Eerst ging ze even de gastvrouw begroeten. Dan was ze 'n oogenblik geheel aan zichzelf overgelaten. Ze voelde zich wat beklemd, niet wetende zoo gauw bij wie ze zich voegen moest. - Gelukkig, daar zag ze hem; dadelijk kwam hij naar haar toe. Wat was hij knap; hoe voordeelig kwamen de lijnen van z'n slank lichaam uit, nu hij in rok was. Ze voelde, dat ze kleurde. Nu stond hij voor haar en sprak haar aan en ze lachte; ze moest maar steeds lachen, 'n jubellach van geluk. Hij vroeg haar ten dans. 't Was 'n polonaise. Met heur handje op z'n arm gingen ze door de zaal; hij vroolijk schertsend, zij naar hem opziende met een lieven glimlach op de lippen, die zeggen wilde, ‘'t is alles zoo mooi, als ik gedacht had, zelfs nog veel, veel mooier.’
Ze vermoedde, dat 't nu komen ging, te midden van licht en bloemen en meeslepende dansmuziek; 't mooie, zalige; dat hij ging zeggen dat hij van haar hield. Die gedachte maakte haar wat verward, bijna verlegen; maar toch beidde ze vol verrukking. - En telkens dansten ze weer samen; z'n arm om heur leest, haar kopje aan z'n schouder op meeslepende muziek, wiegelend als de golfjes langs felgroenen weiderand. Toen vroeg 'n ander haar ten dans; nam ze aan uit beleefdheid. Maar toen de menuet half ten einde was, moest ze 'n oogenblik rusten. Heur danser bracht haar naar heur plaats, 'n fauteuil, waar om heen palmen stonden; daar achter was 'n kamerscherm. Terwijl heur danser 'n verversching voor haar ging halen, keek zij in de zaal rond. Maar hém, van wien alles voor haar afhing, vond ze niet onder de dansenden. Zou hij slechts met haar willen dansen; dacht ze; in-gelukkig. - Achter 't scherm hoorde ze spreken; ze herkende de stemmen; hij sprak met z'n moeder. - Onwillekeurig bleef ze luisteren.
‘En wat 'n prachtige parelsnoer heeft ze om,’ hoorde ze zeggen.
‘Ja, die vertegenwoordigen 'n groote waarde; dat zit er aan hoor;’ klonk zijn stem.
‘En nu laat je haar met 'n ander dansen;’ klonk z'n moeders stem eenigszins verwijtend; je moest den geheelen avond geen oogenblik van haar afwijken, je begrijpt, dat er meer zijn, die zin hebben in zoo 'n groot vermogen....’
‘Och, Mama, ik ken de vrouwen, maakt u zich maar niet ongerust, ze is al van