Geertje liep treurig naar buiten en deed 'r boodschappen bij den kruidenier. Daar kreeg ze 'n zakje suikertjes toe, maar dat bewaarde ze voor kleine zusje. Ze was vandaag volstrekt niet snoeplustig gestemd.
O, dat ze toch niemand had, die haar verstond - niemand. Vader werkte in den winkel of keef met de knechts en moeder had slechts ooren voor de zaak en voor 't huishouden. Als ze na 'n geschiedenis-les van juffrouw Denksel met popelend hartje en glinsterende oogen naar huis kwam, vertelde ze soms moeder van de grootsche-tragische figuur van Napoleon.
Moeder luisterde dan één oogenblik naar wat voor haar geleek 'n feuilleton uit 'n Zondagsblad - dan verklaarde ze bot, dat 't allemaal gekheid was, waar je ommers toch niet van kon eten en waar ze niks meer van bliefde te hooren. Al peinzende liep Geertje bijna 'r oom, den bloemist, voorbij, die met 'n kar vol bloemen door de straat reed.
‘Zoo, Geertje,’ riep ie, ‘meissie, zie je me niet.’
‘Dag oom, ik heb boodschappen voor moeder gedaan; zal ik een eindje met u meeloopen.’
‘Das goed, meissie en wat zeg je wel van m'n mooie bloemen, je wou er zeker wel 'n paar van hebben’ en 'n mes uit z'n zak halende, sneed ie 'n aardigen ruiker af.
‘Hier kind, ga nu maar liever gauw naar huis,’ zei oom, de kinderen afwerende, die met begeerige blikken naar de bloemenschat, schreeuwden: ‘toe, baas geef mijn er ook een.’
Nadat ze 'r oom bedankt had, holde Geertje naar huis en verborg 'r schat op 'r dakkamertje achter 't ledikant.
‘Voor de juffrouw’, dacht ze, terwijl ze ze besprenkelde. Niettegenstaande het prettige van de verrassing, die ze morgen de juffrouw zou bereiden, ging ze naar bed, bedroefd over de naderende scheiding. Lang huilde ze er om, heur kopje onder de dekens. O, dat die juffrouw nu juist weg moest gaan, waar ze zoo veel van hield, ze hield wel van 'r ouders en 'r broertjes en zusjes; maar van juffrouw Denksel op 'n heel andere manier. De juffrouw was zoo goed en zoo zacht, schold 'r nooit als ze iets verkeerd deed en ze wist zoo veel, veel meer dan 'r ouders en al 'r familie en kennissen. En zij zou ook zoo graag heel veel weten en zich ontwikkelen, net zoo als de juffrouw en wat ze wist, dat had juffrouw Denksel haar meegedeeld, misschien had ze haar daarom zoo lief met heur rein kinderhartje. Dan dacht ze na over 't geheimzinnige van geengageerd zijn en had ze 'n visioen van 't geven van de bloemen aan de juffrouw, den volgenden morgen, toen, werden alle beelden weggevaagd in 'r brein en sliep ze tot dat moeder 'r met de klok van half zeven wakker riep.
Dien morgen was er 'n ware triomf voor Geertje; ze was al vroeg op school met de bloemen en de juffrouw zei, dat ze 't o, zoo aardig vond en ze had 't voorrecht 't portret van hém te mogen zien. Geertje bekende oprecht, dat ze dien jongen man, met dien interessanten kop zoo heel mooi vond en de juffrouw lachte gelukkig en vertelde, dat ze gauw zouden gauw trouwen en dat ze de huishouding moest leeren; en om toch maar iets aardigs te zeggen in ruil voor de lieve attentie, voegde ze er aan toe: ‘en als we getrouwd zijn, mag je wel eens bij ons komen logeeren, in de vacantie, hoor,’ 'n belofte, die ze misschien 'n minuut later weer vergat.
De anderen, die niet aan bloemen gedacht hadden, waren jaloersch op Geertje en plaagden haar, dat ze 't altijd met ‘dat mensch’ eens was, inplaats van met de anderen mee te doen.
Maar Geertje deerden ditmaal hunne verwijten niet; ze was immers zoo over-gelukkig met de belofte van juffrouw Denksel, overtuigd als ze was dat zoo iemand, als ze zich hare onderwijzeres voorstelde, nooit breken zou, wat ze eenmaal beloofd had.
Eindelijk brak de dag van vertrek aan. Juffrouw Denksel zou naar de stad terug gaan, waar heur ouders en verloofde gevestigd waren.
Blij, lachende, om 't nieuwe leven, dat voor 'r lag, zei ze Geertje, die haar uitgeleide deed lieve troostwoordjes.
‘Juffrouw,’ vroeg Geertje bescheiden, ‘ik zou zoo graag uw adres weten, mag ik u nog eens schrijven?’
‘Jawel kind, maar ik zal jou eerst 'n Ansicht sturen, 'n heele mooie, hoor! en mijn adres schrijf ik er dan wel op.’
‘U zal me dan niet vergeten, juffrouw,’ zei Geertje, glimlachend, door 'r tranen heen.
‘Kom, lieveling,’ zei juffrouw Denksel, nadruk leggend op 't laatste woord, want bij 't uitspreken, dacht ze aan hém
Bij 't afscheid kuste juffrouw Denksel 'r oude-leerlinge en ze dacht aan hunne ontmoeting, als hij haar 'n paar stations voor hunne woonplaats zou komen athalen. Toen