maar door verstandig overleg, een flinken jongen van hem te kunnen maken.
Maar wanneer die buien dan in zoo erge mate telkens terugkeerden, dan vreesde ze, wanhoopte ze....
Zouden ze nooit hun doel bereiken en den slechten aard, die het kind waarschijnlijk bij zijn geboorte was toebedeeld, veredelen, vermooien kunnen door eene goede en zorgvolle opvoeding?
't Was hun eenig ideaal van hem een goed, en flink mensch te maken. Dan zouden ze met voldoening op hun moeilijken arbeid kunnen terugzien. Dan zou ze zich ruimschoots beloond vinden voor de zware taak, die ze vrijwillig op zich hadden genomen!
Ze staarde op het slapend kind, dat zwaar lag in haar armen en begon hem zachtjes uit te kleeden.
Tranen drongen in de lief-bruine oogen.
O, meer dan moeilijk en zorgvol, was hun werk mooi en goed, vol liefde en illusie.
Nog nooit had ze één oogenblik berouw gehad over hun daad, nu bijna vier en een half jaar geleden, toen zij het kind uit de dronkemans-omgeving hadden weggehaald en als hun eigen aangenomen.
Hoe herinnerde zij zich dien dag, alsof het gisteren was!
Hunne kinderloosheid had hen gebracht tot idealizeering van het kind.
Haar man had dikwijls beweerd, dat het leven zonder kinderen zoo vreugdeloos was, omdat kinderen de hoop van den ouderdom zijn. Haar had het ook zoo heerlijk toegeschenen, zulke kleine wezentjes te koesteren en te verzorgen!
Totdat hun op eens, als 't ware in de handen was gelegd, het kind van een dronkaard, hun buurman.
De moeder van arme Bertie was kort na zijn geboorte gestorven en toen zij het kindje daar zoo onverzorgd hadden zien liggen en de man besloten had met de zes andere kinderen in een kermiswagen te gaan wonen, hadden zij als een gunst verzocht, het bij zich te mogen nemen.
Blij van dien last af te zijn, had de vader dadelijk toegestemd, eraan toevoegend, dat zij, voor zijn part, het kind altijd mochten behouden. En ook dat aanbod hadden ze gaarne aangenomen!
Beiden hielden ze nu van den kleinen jongen, alsof het hun eigen kindje was en het vele liefs, dat ze van hem ondervonden, vergoedde ruimschoots de zorg en vrees, die ze voor hem hadden.
O, zeker, ze zouden erin slagen een goed mensch van hem te maken. Zijn drift kalmeerde en zijn ruwheid tegenover dieren, waarover zij veel verdriet had gehad, was geheel in zachtheid veranderd.
Toen haar man dien avond thuis kwam, zag ze dadelijk, dat er iets aan scheelde. Hij zag bleeker dan anders, en zijn donkere oogen staarden-dof-droef voor zich uit. Het was niet de gewone kantoorvermoeienis. Zij legde haar werk neer en keek hem oplettend aan. - Wat is er, ben je niet erg wel, vroeg ze zacht.
Ik heb op het kantoor zoo'n naren brief ontvangen, antwoordde hij. Hier, lees maar. Wat geeft 't, of ik het al voor je verzwijg. Ik kan 't ook trouwens niet voor me houden.
Zenuwachtig gingen haar oogen over het papier, terwijl hij onafgebroken op haarstaarde, alsom dadelijk in zich op te nemen den indruk, dien het bericht op haar maakte.
Het is een lange, slordig-geschreven brief.
Zij legde hem terzijde en zuchtte: - Wat ik eruit begrijp is vreeselijk. We moeten dus ons kind missen? Binnen veertien dagen komt die man hem halen!
- Ja, we moeten ons kind missen, herhaalde hij toonloos. Wat zou dien man bezielen om hem terug te willen hebben? Hij wordt zoo lief, zijn driftbuien verminderen en hij is nooit wreed meer. Wanneer hij daar terugkeert, zullen al zijn ondeugden weer komen. Ons werk zal vruchteloos zijn.... Ons kind zal ons kind niet meer zijn. Het is vreeselijk, zuchtte hij diep.
- Ik kan niet, ik kan niet, snikte zij en het hoofd zonk voorover in haar schoot.
Moedeloos staarde hij rond. Hoe sober eenvoudig was hunne omgeving, bijna armoedig. Rieten stoeltjes om een vierkante tafel, waarop een somber-verlichtende staande lamp; schrale bloempotjes voor een op-een steeg- uitziend venstertje: een laag kastje met eenige vaasjes en pulletjes er op; een kachel die tegelijk verwarmen en voor kookstel dienen moest. Twee bedsteden in den muur. Dat was alles. Hier keerde hij tweemaal daags terug van een troosteloozen gang naar een dof kantoor, waar hij werkte, alleen als machine, alleen om loon, zonder eenige belangstelling in -, liefde voor den arbeid.
Maar wat licht en kleur en hoop aan dat leven had gegeven, dat rustte daar in hun bed.
Hij stond op, trok het gordijn weg en staarde op het slapend kind.
O wat een lief, aanvallig kereltje toch, hun kleine Bertie, zooals hij daar lag, de mooi-blauwe oogen gesloten, bruin haar lokkend om zijn hoofdje, het mondje half open, zoo vol onschuld en reinheid!
Zoo vol vertrouwen lag hij daar, niet anders wetend, of hij was veilig bij vader en moeder thuis.
Nu wilden ze hem weghalen, brengen in een dronkemans-omgeving, bederven het goede, dat aan hem gedaan was, al die jaren lang.