hun onzedelijkheid, hun ongeoorloofde middelen, om aan geld te komen, enz.
Spoedig had hij van de zoogenaamde beschaving onder deze mannen genoeg: Hij verliet Petersburg en vestigde zich weer op zijn landgoed: Jasnaja Poljana. Daar nam hij zich voor, een weldoener van zijn volk te worden: De Russische boer, verslaafd aan den drank, wekte een diep medelijden bij hem op. Hoe onwetend, hoe diep gezonken, die pachters, veehouders en kleinhandelaars waren, al verluierden zij hun tijd met geestdoodende gesprekken en brachten zij het zuurverdiende geld in de herberg, zij veinsden niet: zij gaven zich, zooals zij waren. De rijke graaf zou zijn arme landgenooten te hulp komen, hen in hun bedrijf door lezingen en goede voorbeelden laten voorlichten, hun steenen huizen geven, in plaats van armoedige hutten, scholen stichten voor hun kinderen, werktuigen voor handwerksnijverheid, land- en tuinbouw invoeren.
Het toeval wilde, dat hij die plannen niet dadelijk ten uitvoer brengen kon. Er kwamen slechte berichten uit den Kaukasus: Een van die krijgslustige Tjerkessen had een aantal dappere strijders om zich verzameld, en de wapens opgevat tegen het gouvernement. Tolstoï was een te goed patriot, dan dat hij bij dien opstand onzijdig kon blijven. Vrijwillig nam hij dienst in het leger van den Czaar en trok mee naar het slagveld. Daar, te midden van hun bergen, leerde hij de vijanden kennen, en, realist als hij was, bewonderde hij die natuurmenschen. In een van de gedenkschriften, die dezen oorlog behandelen, zegt hij: ‘Zij worden geboren, leven, minnen, trouwen, gaan op roof uit, eten, drinken en sterven weer. Ze kennen geen andere wetten dan die, waardoor zon, maan en sterren bewogen worden.’
Eenige jaren later had hij opnieuw gelegenheid indrukken van den oorlog in zich op te nemen, en zich er over te verbazen, hoe ver de hartstocht den mensch drijft, als hij meent zijn heilige rechten te zien geschonden. Het was in den Krimoorlog (1854-'56). Om zijn dapperheid in den strijd tegen de halfwilde Tsjerkessen, trad hij als officier aan 't hoofd van het kleine Kaukasus-leger en woonde hij het beroemde beleg van Sebastopol bij. Weinig scheelde het, of hij was, als zooveel duizenden gesneuveld. - Als koerier brengt Tolstoï den Czaar de vernederende boodschap, dat Sebastopol door de Franschen is ingenomen. Zoodra de vrede gesloten is, neemt Tolstoï zijn ontslag. Geen aanbieding, hoe aanlokkelijk, geen oorlogsgerucht, hoe dreigend, zal hem voortaan kunnen overhalen, andermaal dienst te nemen in het leger. Geen musket, of sabel wenscht hij voortaan meer te hanteeren: zijn eenig wapen, waarmee hij zijn vijanden tracht te verslaan, zal zijn, de pen: - Met de pen wil hij tevens de wereld afschuw inboezemen voor den oorlog en zijn gruwelen. De veldslagen, die hij bij woonde, schildert hij later met een realiteit, als niemand voor hem. Zijn hospitaalschetsen vervullen den lezer met zooveel deernis, dat die uitroept: ‘Wat onderscheidt den mensch van het roofdier, die zijn naaste op zoo afschuwelijke wijze verminkt!’
Doch behalve bijdragen, die de beschaving der wereld moesten bevorderen, en den oorlogsfakkel blusschen, zou hij het onwetende Rusland ook opheffen uit den treurigen staat van onkunde, de onzedelijkheid bestrijden, betere inzichten geven aan het volk, over het goed gebruik van 't geld, aansporen tot verdraagzaamheid, spaarzaamheid, zindelijkheid en matigheid in 't gebruik van sterke dranken. Om echter met vrucht werkzaam te zijn, had hij bovenal noodig: wereld- en menschenkennis. Ten einde in andere landen gezonder denkbeelden te leeren kennen, dan er onder de volksklasse in Rusland leefden, begaf hij zich op reis. Een lange buitenlandsche reis deed hij van 4 jaren, over Parijs, Lyon, Marseille, Florence, Napels, en keerde in October 1857 naar zijn landgoed terug. Een anderen keer bezocht hij haast elke bekende stad in Duitschland, de badplaatsen incluis, hield zich eenigen tijd in Londen op, zag andermaal de kunstschatten van Florence en de bouwvallen in Rome, aanschouwde de verdorvenheid van het moderne Babel (Parijs), en had bij zijn terugkomst op Jasnaja Poljava een boekdeel vol korte aanteekeningen en een schat van herinneringen meegenomen.
Met letterkundigen van naam, beroemde redenaars, knappe staatslieden, voorname socialistische leiders was hij in aanraking geweest: Auerbach, den bekenden schrijver van Schwartzwalder schetsen, bracht hij een bezoek. Met Proudhon, den redenaar en schrijver over groote sociale vraagstukken, was hij in een wijsgeerig gesprek. Den Engelschen minister Palmerston hoorde hij een redevoering houden. Daarbij ervoer hij dat bij zooveel verscheidenheid in geestelijke