De Hollandsche Lelie. Jaargang 19(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Naar weer. Grauw is de lucht en alles doft weg, Zinkt in den nevel tot schimmen, Kil hangt de mist aan boom en aan struik, Straten van nattigheid glimmen. Hoogop de kragen met haastigen tred, Trekken de mannen daar henen, Van hun gelaat zoo mistroostig en naar, Is ook de zomer verdwenen. Vrouwen, de neusjes in 't mofje gedrukt, Tripp'len met hupp'lende pasjes, Rokjes, gracieus met een handje getild, Snel over modder en plasjes. Alles is glibberig, griezelig nat, 't Drijft ons van straat af naar binnen, Waar voor den haard de wijsgeerige kat Knipoogend kalm ligt te spinnen. B. Vorige Volgende