het leven enkele gelukskinderen zoo buitengewoon, dat een zij en een hij, die in den hoogsten en mooisten liefde-zin bij elkaar passen, lichamelijk en geestelijk elkaar kunnen toebehooren voor het leven, in een door de maatschappij erkend ‘huwelijk.’ Wat is daaraan te doen? Niets. Maar het zijn ook niet de op die wijze eenzaam-gebleven vrouwen, die verzuurd, of manwijverig, of mannenhatend door het leven gaan. Integendeel, juist omdat zij hoog staan, en zich alleen willen geven aan dien eenen, dien zij zich harer waard hebben geacht, juist daarom laat al de rest haar hooghartig koud, en, zelfs al weten ze later dat ze zich vergisten, dan kunnen ze nogtans geen tweede maal verschenken aan een ander wat eens aan dien eenen heeft toebehoord.
Wat den aanvang van bovenstaande aanhaling betreft, neen ik geloof niet dat het gebrek aan vertrouwelijkheid altijd zit in de door schrijfster aangeroerde reden, maar óók in het leeftijd-verschil, in de schuchtere vrees der dochter, die staat vóór het leven, zich te uiten aan de moeder, die hééft geleefd. En ik ben van meening, dat juist op dit gebied de moeder nog zoo grootelijks te kort schiet, omdàt zij te weinig tracht het vertrouwen harer dochter te winnen, door het spreken over deze intieme zaken te maken tot iets gewoons en van-zelf-sprekends onder vier oogen, inplaats van er de geheimzinnige of plagerige of glimlachende toespelingen aan te verbinden, waardoor een jong-meisje zich als vernederd voelt, gekwetst in haar innigste gevoelens. Het is dat air van glimlachende meerderheid, dat de moeder tegen haar aanneemt, waardoor zij haar drijft in de armen der vriendinnetjes van gelijken leeftijd, onervaren maar belangstellend in hartsgeheimen als zij-zelve. En dan ook het onoprechte en onware der moederhouding in dat alles, dat stuit het meisje dat voelt, hoe men haar iets wil wijsmaken.
‘Ik schreef U in een van de vorige regelen, dat meisjes die wel weten wat hooge liefde is, in den regel niet trouwen, als ze er tenminste niet door omstandigheden toe worden gedwongen. Met dit laatste bedoel ik die meisjes, die later, als de ouders dood zijn, geen middelen genoeg bezitten om financieel onafhankelijk te kunnen leven. Nu weet ik wel, dat zulke meisjes in een betrekking kunnen gaan of iets kunnen leeren om in hun eigen onderhoud te voorzien, maar de meeste betrekkingen worden niet zóó goed betaald, dat die meisjes er genoeg van kunnen overhouden, om later als ze oud zijn, of behoefte hebben aan rust, van hun geld te kunnen leven, al is het dan ook op een veel bescheidener voet dan ze het thuis gewend waren. En voor zulke meisjes is een huwelijk de eenige uitweg, dan zijn ze tenminste geborgen, en worden later niet afhankelijk van broêrs of familieleden. En onder zulke meisjes zullen er misschien vele zijn, die wel weten wat hooge liefde is, die wel den man harer keuze hebben ontmoet, maar die niet tot een huwelijk met hem konden komen, omdat de omstandigheden het niet toelieten, of omdat hij haar niet begeerde, en die dan later een gewoon, banaal huwelijk sluiten, alleen maar om onder dak te zijn. Zulke meisjes beklaag ik, en zijzelve zullen 't ook wèl verschrikkelijk vinden, ze zullen na veel leed en inwendigen strijd langzamerhand in haar lot leeren berusten, maar gelukkig zullen zulke vrouwen zich, naar mijn meening, nooit voelen. En zulke meisjes behooren niet tot de ondeduidende en evenmin tot de Durchschnitts-meisjes, maar zijn de slachtoffers van de omstandigheden. Er wordt wel eens gezegd, dat er minder oude vrijsters zouden zijn, als de maatschappelijke toestanden anders waren, als de meisjes even zoo goed als de jongens het recht hadden om te vragen, maar daar ben ik nog volstrekt niet van overtuigd, want als een meisje den man harer keuze zou vragen, en hij zou haar niet begeeren, dan zou
hij haar heel gemoedelijk een blauwtje laten loopen, even goed als een meisje dit nu kan doen. Vindt U dit ook niet? Ik zou over dit onderwerp nog wel heel veel kunnen zeggen.
In hoofdzaak ben ik dit alles ééns met mijn correspondente. Persoonlijk begrijp ik niet, hoe men ooit den moed kan vinden zich lichamelijk te geven, bij wijze van onderhoud aan 'n man, dien men niet liefheeft; want, ontdaan van alle doekjes, komt zulk een ‘mariage de raison’ hierop neer. Ik weet, dat ik na enkele dagen zou zijn weggeloopen van ellende en wanhoop. Samenleven dag aan dag, uur aan uur, met iemand dien je niet lief hebt, is voor mij een gruwel. Elke kleinigheid in zijn of haar manieren, gewoonten, wat ook, gaat je hinderen. Stel je dat alles voor als de vrouw van een onbeminden echtgenoot, aan wien je je hebt geketend, óók met je lichaam, die rechten op je kan doen gelden! -
Intusschen, er zijn vrouwen van een ander temperament dan ik, die zoo iets wel aandurven. Daarover oordeel ik niet. Ieder verantwoorde dat voor zich-zelve. Wel echter vind ik het een onafwijsbaren plicht, als men