Een grafmonument.
De overleden Vlaamsche dichter Guido Gezelle krijgt een grafmonument. Ik heb er niets op tegen; het verheugt mij altijd indien verdiensten gewaardeerd worden, en elke uiting van hulde verdient toejuiching.
In den omzendbrief van inschrijving tot het oprichten van het praalgraf vindt men vooraan de afbeelding daarvan.
Dat juist nu deed mij weifelen of ik wel mede zou doen aan de vereering.
Wie en wat wordt in Guido Gezelle gehuldigd?
De beantwoording dezer vraag moest m.i. den aard en den vorm van het praalgraf hebben beheerscht.
Guido Gezelle was, ‘volgens de getuigenis van Zuid en Noord, de grootste Vlaamsche dichter van onzen tijd.
Uit liefde tot het herworden van Vlaanderens taal en zeden, stichtte hij Rond den Heerd, Loquela, Biekorf.’
Deze argumenten zijn overwegend, en moesten teruggevonden worden in den monumentalen vorm der huldiging.
Maar wat vinden we nu?
We willen aannemen, dat Guido Gezelle tevens was ‘een edel Priester, zelfvergeten en dienstveerdig’, maar moeten wij hem daarom eeren, zelfs al weten wij, dat hij gansch ‘zijn leven zijn hoog vernuft belangloos ten dienste van zijn volk stelde’.
Niet den ‘edelen Priester’ geldt de vereering. Deze geldt zijn dichtgenie en zijn pogen om de Vlaamsche taal en de Vlaamsche zeden hoog te houden, maar waarom moet nu het monument van iets anders getuigen?
Heel de uitbeelding raakt den Priester en slechts door te lezen wordt het ‘waarom’ van de oprichting den aanschouwer bekend. Uitgebeeld is daarvan niets, want de beide engelenbeelden welke aan beide zijden van het kruis staan en de ‘Christelijke dichtkunst’ en de ‘taalgeleerdheid’ moeten uitdrukken, doen dit in geenen deele.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.
Oud-Gemeente-archivaris.
Den Haag.