der me te kennen mijn karakter goed hebt begrepen. Het is daar, waar gij mijn onverschilligheid vooronderstelt voor de ‘ergernis’ die ik dikwijls opwek. Inderdaad, wie den moed vindt onbevreesd en zonder aanzien des persoons de waarheid te zeggen, eerlijk zooals hij die in zich voelt, die moet - zal hij den strijd volhouden - zichzelf pantseren tegen gevoeligheid voor alle verkeerde oordeelvellingen en onjuiste gevolgtrekkingen en hatelijkheden en spotternijen en wat ook. - En dat is m.i. ook niet heel moeilijk, omdat je je daarboven verheven voelt Het eenige wat wel eens pijnlijk aandoet, is soms te goedertrouw verkeerd te worden begrepen door den een of ander; maar hoe ouder je wordt, hoe meer je ziet dat ook dit onvermijdelijk is verbonden aan in het openbaar optreden, zoodat je het moet dragen als een der schaduwzijden aan je werkkring verbonden, zooals er schaduwzijden zijn aan elken werkkring van welken aard ook.
Wat nu het artikel Teekenen des tijds betreft, laat mij U even inlichten dat ik reeds sinds jaren een trouwe lezeres ben van L'Action, La Raison, Le Matin, en dat juist daardoor het walgelijk onedele gedoe van de socialisten en republikeinen, en speciaal van het Combes-ministerie, mij hoe langer hoe meer heeft vervuld met 'n hartgrondigen afkeer van politiek, van alle politiek. Denk niet, dat ik daardoor ben gaan overhellen tot 'n andere richting, de royalistische, of welke ook. Ik zie volkomen duidelijk, dat het de leiders van elke partij alleen te doen is om eigen eer, niet om het heil van den Staat, en dat niet alleen in Frankrijk, maar overal elders even goed; - maar wel geloof ik dat de godsdienst, - ik bedoel niet 'n vaag modernisme, maar 'n beslist geloof - ten slotte het eenige is wat de menschen, im grossen und ganzen genomen, terughoudt van gelijkworden aan het meest roofzuchtige, alleen op eigenbelang beluste en laagste wezen dat er bestaat. - Het geloof is voor de groote meerderheid het heilige en onaantastbare bezit, dat hen, eenerzijds hoog houdt boven de ellende en de rampen van het aardsche leven, anderzijds hun kracht geeft het goede te doen en het kwade te laten. Is het dan geen ontzettende misdaad dat kostelijk bezit te willen afnemen aan duizenden en duizenden, wier geluk men op die wijze offert aan eigen baatzuchtige bedoelingen van staatkunde? (Want gij behoeft mij niet aan te komen met het bekende praatje, dat iederen vrij blijft in de binnenkamer te gelooven wat hij wil; het spreekt van zelf, bij de heerschende toestanden, dat slechts heel enkele onafhankelijken den moed zullen behouden zich te belijden als streng-katholiek, waar er voor hen onder de bestaande omstandigheden zooveel maatschappelijke nadeelen daaraan zijn verbonden).
Bovendien, ik kom er rond voor uit, dat ik-zelve, al behoor ik tot de zoekenden en de twijfelaars, en niet tot hen die er een of ander afgebakend geloof op nahouden, mij veel meer voel verwant met het geloof dan met het ongeloof. Het laatste vind ik verwaten-dom. Wij menschen weten niets, absoluut niets. Onze wetenschap, waarop we zoo prat doen, faalt elk oogenblik. En als er zoo het een of andere natuurverschijnsel komt, en alle onze kunstige uitvindingen ineen gooit als kaartenhuizen van kinderen, dan zien we weer voor de zooveelste maal, dat we niets vermogen tegen de onbekende machten rond ons. Zoo ook zie ik altijd een bittere ironie in zoo iets als den dood van' n Curie, die door 'n vrachtwagen wordt overreden, of in dien van 'n Zola gestikt in 'n gaslucht. - Zóó doet het geheimzinnig Onbekende met onze ‘onmisbare’ groote mannen! En dan willen wij nietige, in den blinde rondtastende menschjes, (die daarbij in ons dagelijksch leven zoo klein en zoo bekrompen ons aanstellen, die, als de meest-onbeschaafde wilde, blij zijn met 'n lintje of 'n kruisje, als 'n Vorst ons dat omhangt, en die allerlei onnoozelheden van dien aard méér bedrijven,) dan willen wij ons vermeten iets af te weten van ‘God’, uit te maken of Hij al of niet bestaat, en hoe Hij al of niet zijn moet, en zich al of niet moet gedragen! - Waarom zou Hij er niet zijn, al begrijpen wij Hem niet? Ik vind in die mogelijkheid een veel troostender gedachte, dan in den nonsens van Raison en Action, met hun heidensche feesten in de plaats van Kerstmis of Paschen!
De Dreyfus-zaak en Edouard Drumont! - Ik heb in die heele geschiedenis altijd veel meer gevoeld 'n gemeen politiek drijven, dan een eerlijk bedoelen om 'n onschuldige te helpen Dreyfus is geworden voor de ‘gauche’ 'n heerlijk stokpaardje om te berijden. Het ging niet om hem, maar om over hem heen elkaar in de politiek te bestrijden en zwart te maken. En, natuurlijk, van weerskanten heeft het daarbij niet ontbroken aan gemeenheid! Hoe weinig het te doen was om hemzelf, is genoeg gebleken daarna. Wie bekommerde zich om hem! Gaven niet zijn zoogenaamde vrienden toe, dat hij een misselijk individu was; wendde niet zijn advocaat, die zoo quasi-ridderlijk voor hem in de bres is gesprongen, zich van hem af zoodra het groote doel was bereikt: de politieken tegenstanders in 'n gemeen daglicht stellen! -
- Marie Spiridowna en haar moord! U begrijpt zich van mij niet, dat ik niets kan voelen voor 'n vrouw als zij; ‘omdat de dood van zoo'n man als die gouverneur van Tamboff waarschijnlijk een weldaad zou zijn voor de maatschappij!’
Mijn waarde P.M., ik wil met dat laatste zinnetje beginnen, om U de verzekering te geven, dat ik goddank - te veel gezond verstand heb meegekregen van moeder-natuur, om mij te laten blinddoeken door dergelijke schoone phrasen, waarmode reeds de anarchisten en de revolutie-mannen van 'n vorige eeuw altijd zoovele vrouwen, van het slag Marie Spiridowna, in hunne netten wisten te lokken. Want het is niet waar, dat het wegruimen van een schurk of een tyran - gesteld dat die Gouverneur zoo iemand is geweest, wat ik gaarne aanneem - ook maar iets helpt! Voor hem tien, neen honderd anderen! Want de maatschappij bestaat grootendeels uit schurken, Uw partij evengoed als elke andere. En daarom, als ik werkelijk in mij den moed zou voelen tot het begaan van moorden, om de maatschappij te verlossen van schurken en verdrukkers, waar zou ik dan beginnen, en waar eindigen? - Dan zou ik heusch niet alleen het type kiezen van dien gouverneur van Tamboff, maar dan zouden mij de vingers jeuken, om al die huichelaars 'n kogel door hun lijf te jagen, die het domme volk opruien, en gebruiken om op hun schouders naar boven te klimmen, en dan zou ik van begeerte branden om op te ruimen 'n gansche menigte van hooggeplaatste, ja van allerhoogste regeeringspersonen, die 'n vuil leven leiden, of hun ondergeschikten uitzuigen, of nog veel erger dingen op hun geweten hebben. Ik kan U gerust verzekeren, dat ik 'n ware slachting zou weten te houden onder de menschheid, als ik al diegenen zou gaan opruimen die schurken zijn. Maar wat dan? Denkt ge dan dat ik verwacht uit Uw partij, of uit de Marie Spiridowna's en de haren een edeler geslacht te zien opstaan! Zijn die een háár beter in belangeloosheid of oprechtheid of wat ook.? Zie maar op dien ellendeling van 'n Gapon, die de aanleiding is geweest tot dien verschrikkelijken dag in St. Petersburg, waarop zijn domme volgelingen gevallen zijn,
omdat ze in hem geloofden; - terwijl hij prettig zijn daarmee verdiende Judas-penningen ging verspelen in Monte-Carlo. - Of ge behoeft zoover niet te gaan. Kijk maar rond in ons eigen land! - Ik kan hier op deze plaats geen namen noemen, maar er zijn er genoeg te vinden. Maar denkt gij, dat ik er nut in zou zien ook maar één schurk overhoop te steken, als ik zeker weet dat ik er 't zelfde genre voor in de plaats krijg?
Echter haar domheid van zich laten gebruiken als moordenares door hare partij, die neem ik Marie Spiridowna niet kwalijk. Dat iemand dom is kan hij of zij niet helpen, nietwaar? - Ik neem 't haar kwalijk, dat zij als vrouw zich kon verlagen tot zoo'n gemeenen, lagen sluipmoord, met zulke berekenende bij-omstandigheden van kalm overleg. Ik schaam mij dat 'n vrouw zoo kan ontaarden. En dat brengt mij meteen op 't eerste gedeelte van Uw zinnetje, waarin het U verbaast, dat ik niets voor zoo'n vrouw en zoo'n daad kan voelen! -
Ik begrijp U. Gij verwacht van 'n hartstochtelijke, 'n driftige, 'n zich niet ‘zachtzinnig’ aanstellende vrouw als ik, dat zij 'n handelwijze als deze zou kunnen billijken. En ik wil U een eerlijk antwoord geven. Ja, ik kan haten. Er zijn menschen, die ik positief háát. En bliksemend is me wel eens de gedachte door het hoofd gegaan, dat er 'n zalige satisfactie in moet zijn je haat te koelen, zoo'n mispunt te treffen, vlak in z'n gemeene hart, en hem dan stervend te zeggen: Dat is dáárvoor!