De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVaria.I. High=life=genoegens of Hoe hoog staat toch de beschaafde mensch!Van het eiland Wight komt de belangwekkende tijding, dat Koning Alfonsus van Spanje, die daar vertoeft bij zijn bruid, prinses Ena von Battenberg, zich heeft onderscheiden door het winnen van den eersten prijs in.... het duiven-schieten! En uit Cannes - de verzamelplaats van de upper-ten, van heel de wereld, - wordt gemeld aan de ‘New-York Herald’, hoe men daar een stierengevecht organiseerde, waar zeven magere, mishandelde jonge stieren, na een reis van zeven dagen - zonder voedsel - op elkaar zijn aangehitst, ten genoegen van het verfijnd publiek van vrome Engelsche dames en ontwikkelde ‘gentlemen’. Nietwaar, men moet mensch zijn, om z'n genoegen te vinden in zulke nobele uitspanningen: het dooden van schuldelooze duiven, en het mishandelen van opgesloten stieren!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Domme bestrijding.Ik neem het onderstaande over uit Het toekomstig Leven van 1 Mei '06 (redactie J.S. Göbel en H.N. de Fremerij). Het is een gedeelte uit een beschouwing van den heer H.N. de Fremerij, naar aanleiding van Pro en Contra betreffende vraagstukken van algemeen belang: Spiritisme. Pro J.S. Göbel. Contra Dr. A.J.C. Snijders. (Uitgevers: Hollandia-drukkerij, Baarn.)
‘Tegenover dit warme en toch zoo sobere pleidooi voor het spiritisme, maakt de ‘Contra’ betooging van den heer Dr. A.J.C. Snijders een zeer pover figuur. De verschijnselen worden kortweg geloochend als berustend op bedrog en zelfbedrog, ‘De groote geheimzinnigheid, die bij al de spiritische proeven heerscht, en de onmisbaarheid daarbij van het medium zijn zeer verdachte omstandigheden.... Waarom kan een geest niet zelfstandig, zonder medehulp van den mensch. arbeiden? (bl. 28). Wij zouden evengoed den heer Snijders kunnen vragen: ‘Waarom kunt gij uw fotografische opnamen niet doen zonder camera?’ Alsof het medium iets anders was dan een instrument! Het is waar, het medium werkt niet zoo stelselmatig als een levenloos instrument, maar moet het daarom per se een bedrieger zijn? En omdat er wel mediums bedrog hebben gepleegd, doen ze het daarom allen? De heer Snijders gaat zelfs zoo ver, voorwaarden te stellen: ‘Wil men werkelijk aan een handelend optreden van geesten gelooven, dan mag men “zelfstandige” proeven van hun invloed verwachten en eischen.’ (bl. 29). Het schijnt dus, dat de heer Snijders vermag te beoordeelen, wàt voor den geest van een overleden mensch mogelijk is en wat niet. Hoever zijn wetenschap in dezen gaat, blijkt echter niet, en waar naar spiritische opvatting in spookhistories van zulke ‘zelfstandige’ proeven gewag wordt gemaakt, weigert de heer Snijders er aan te gelooven (bl. 23). Maar wat de heer Snijders hier zegt, geeft ons evenmin een grootsch denkbeeld van de logica waarover hij beschikt. Waarom moet het simpele | |
[pagina 735]
| |
feit van te sterven ons toch per se stempelen tot ‘hoogere’ wezens? Op welken grond verwacht de heer Snijders dat van zichzelven - en van anderen? Dat zou eerst recht miraculeus zijn, als wij allen door te sterven ons zedelijk peil zoo zagen stijgen. En dat te hooren verkondigen door iemand die niet aan ‘wonderen’ gelooft....! Waarom zijn de gebruikte middelen zoo ‘kleinzielig’? Dat de séances bijna zonder uitzondering in de diepste duisternis gehouden worden is even onjuist, als dat slechts personen toegelaten worden, die onvoorwaardelijk geloof slaan aan de macht van het medium (bl. 39). Wij willen deze - en andere - onjuistheden liever toeschrijven aan onwetendheid van den schrijver, dan aan boos opzet. Want zijn onbekendheid met het onderwerp, dat hij bestrijden wil, is klaarblijkelijk, en hoe weinig ernstig hij zijn taak opvat, blijkt wel hieruit, dat hij zijn lezers, die er meer van willen weten, eenige romans van Bölsche ter lezing aanbeveelt. Een fraaie manier om de spiritische wetenschap te leeren kennen! Wat zou Dr. Snijders wel zeggen, als hij de romans van Jules Verne zag aanprijzen als leerboeken der natuurkunde?’ Hoe men ook denken moge over 't geschrevene in Pro, de heer de Fremerij heeft in zijn opmerkingen groot gelijk. En dr. Snijders bewijst meer vóór 't spiritisme dan er tegen, als hij geen betere bestrijdingsmiddelen kan vinden dan zulke oppervlakkigheden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Zachtaardige dames.‘En het minst storen de automobilisten zich aan het voorschrift, om met langzame vaart een dorpsstraat te passeeren. Zoo werd dezer dagen ons vredig dorpje in verslagenheid gebracht door het overrijden van een lieftallig, tienjarig meisje, overreden door een automobiel. Het dorpje Leersum ligt aan het einde van een nagenoeg 20 minuten lange laan, en natuurlijk gaat het door die laan met spoortreinsnelheid, en wordt in dezelfde vaart door het dorp gevlogen, zoodat uitwijken soms, vooral bij kinderen, onmogelijk is, te meer als van de andere zijde een tram, een rijtuig, vrachtwagen of fietsrijder aankomt. Zoo had ook hier weer dit treurige geval plaats. Over de oorzaak er van kan ik niet oordeelen, daar het ongeluk niet door mij werd bijgewoond. Maar over het in-droevige van de zaak zelve kan ik wel oordeelen. In het achterhoofd getroffen, werd het kindje door den chauffeur voor dood opgeraapt. De twee dames, die in het rijtuig waren, bleven kalm zittenGa naar voetnoot*). Men moet de moeder over die twee menschen hooren. ‘En dan’, zei ze, ‘iederen dag weer die dingen voorbij te zien vliegen.’ De vader valt van het eene zenuwtoeval in het andere. Het was dan ook hun liefste, guitigste kind, ja, heel het dorp had schik in
Een meisje, dat van elkeen,
Om 't zeerste was bemind.
Wat zal ik meer schrijven over een gebeurtenis, die allen dorpsbewoners de tranen in de oogen doet opwellen, kan een vervolging en zelfs eene groote schadevergoeding ooit eenig tegenwicht zijn bij de namelooze droefheid van die arme, arme moeder? Neen, het eenig wezenlijke, dat blijft, is de haat, de innige, onuitroeibare haat tegen dit voertuig en het woeste rijden der inzittenden, op wegen, die het eigendom van allen zijn.
WOLFGANG VAN DER MEIJ.
Leersum, 4 Mei 1906. (Telegraaf).
Het geheele bovenstaande stukje van onzen bekenden letterkundige, draagt mijn volle instemming weg. Maar dat ik het hier overneem, heeft nog een bijzondere reden, namelijk die van de aandacht te vestigen op het gevoellooze gedrag dezer twee dames. Het is een van de vele veinzerijen in de vrouw, dat zij zich zoo zachtaardig en lieftallig voordoet. In den grond is zij wreed en meedoogenloos. Men kan dat zien uit dergelijke voorvallen. Als ze bloed ziet, valt ze flauw. Maar een kind overrijden, och daarvoor draait ze geen hand om. O, ‘dames’ zijn zulke lieftallige schepseltjes! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |