De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 697]
| |
III. Debuut.Beneden, bij de dames evenwel, was kabaal van huilende, scheldende actrices. Met stokken, stoelen ramden ze den vloer. - Ze bakkeleien boven.... - Die àpen.... - O, o.... heerejéé.... m'n heele boel gaat er àn.... Hou jelui òp!! - O.... o... Néè, máár.... m'n japonnen, vol water.... kijk 'r 's.... wat 'n drop! Betàlen zullen ze 't.... betàlen.... Hoû jelui òp.... O God.... m'n nieuwe zijën blouse.... en.... - Mijn fluweelen mantel!!... - Héééé!!... - Bòns.... bòm.... kràk.... kràk!... Er werd gedraafd, gehold, gesmeten. Dames, handdoeken over de ontbloote schouders geslagen, ze waren zich aan 't kleeden, vielen op de deur aan, bombardeerden deze. Ze konden niet binnen en de slag was nog niet geeindigd. De directie was 'r ook bijgekomen. - Open, beval-ie.... òpen! Binnen bleven Ram en Huizinga door worstelen. Ik was opgesprongen. - Je maakt de deur niet open, stotterde Ram mij toe - Huizinga's nek beklimmend... Ik... heb... 'm... op... de... knip gedaan... strak ál- toe... Nee... das gemeen... - Opèn!... - Geméén vàje Huizinga... je bijt... - Opèn!... of 'k laat de deur ópen breken, roffelde de directeur. 'r Kwam verandering. Ram was opgestaan. Ik wachtte nog op 't sein van openen, heimelijk ongerust. Moedig trok Ram de schuif terug, de deur pofte naar binnen. Een mengeling van naakte halzen, sjalen, gekleurde rokken, half beschminkte gezichten, dein-wiebelden voor 't deurgat. De directeur, 'n pruik in de hand, voerde 't bevel. - Bèn jelui dòl?... Wie doet dat? - Hij! wees Ram naar mij. - U, verbaasde meneer Schakel, z'n rechter bakkebaardje aandrukkend... U is niet erg kàlm... - Wa's dat voor 'n brutaligheid... van zoo'n frotter-haurikGa naar voetnoot1)... geweldigde een. Hamme kriebelde een der jonge actrices, 'n zuster van Ram, in den nek, klatergierend van pret. Gekibbel der dametjes. - Mij zul jelui m'n bedorven mantel betalen... - En van mij is m'n hoed drùìp!... - Ik dàn!... Die rooie rok.. vòl!!... - 't Is hier geen jongens-boel, rechterlikte de directeur tot mij. Als u dat elke avond van plan is, moet u maar meteen uw fortuin zoeken... - 't Is maar 'n aardigheid, van meneer Ràm.. meneer... 'k Kwam op de kamer toen... - U moet u 'r niet afdraaien, barschte mijnheer Schakel - statig op-staand, de lippen uit-spitsend, hóóg me vonnissend, met z'n koele oogen, die laag-afkeerig op me néérzagen. Afkeerig van mij, in wien ie haatte 't jongere tooneel-geslacht. 't Grootvinden van eigen creaties, van eigen kunstlevering praalde van-af z'n lang-platte gestalte, onbuigzaam stroef. Mij kapittelend, bokste de directeur tegelijk met Ram, die vermakelik kunsten vertoonde, voor het collega's-relletje op den gang-zolder. Huizinga, de mooie, door alle vrouwen en meisjes bewonderde tweede jonge rol, stak bedaard een sigaret aan, schel gichelend, hijgend, blozend van òp-zijn. - Dat gebeurt hier niet meer, bazigde de directie - op 't zelfde moment door Ram een beentje gelicht, hinkend de armen wiekend naar de kleedplank uitslaand om niet te vallen. Hà... hà... schei je uit Ram. - Hà... hà... hùù, snerpte 't koor grollend na-galmend. Maar Ram bleef hoofd-duiken naar 's directeurs cancaneerende beenen. - Hou op... Hij hield niet op - had geen respekt, getapt tooneel-kind als hij was. - Uw debuut is bizonder schitterend talmde mijnheer Schakel... Uw eerste optreden is dus 'n vecht partij... we zullen 't onthouden. - God, meneer - u hebt de verkeerde voor... Ik deed wel mêe... maar... - O!! dáár ga 'k voor de wereld, knarste Schakel. Wankelend smakte ie tegen de kleer | |
[pagina 698]
| |
hangers. Op 'm kwakte de directie, eindelik door Ram ten val gebracht. Allen drongen ze nu de kamer in. Buigende lijven wrongen vooruit, overreikt door achter geblevenen. Schilderachtig tableau leverden de half-getoiletteerde dames, de met schmink-slierten bestreepte facies, dringend in 't deurgat, naar Schakel armstrekkend, die équilibreerde, zwichtend voor 's directeurs gewicht en Ram's handige manipulaties. - Bingelebing, klepte 'n bel. - Half àcht. - Hàlf àcht!!! - Oprukken! - Voortmaken!! - Kleëen... Mijnheer Schakel, bezorgd voor de première van z'n stuk. deed alle moeite, zich kwaad te maken. Deels, daar ie z'n prestige als auteur-acteur in gevaar gebracht zag, deels, omdat ie z'n vijf en twintig jarig jubileum gauw dacht te herdenken, en 't niet opging, na jaren aan 't tooneel te zijn geweest, nog gebbetjes te dulden. Daarbij; hij was regisseur nù, want we zouden zìjn stuk vertoonen. Z'n opgedreven woede, verknapperde in 'n lach-bui. - Ik... moet... hò... hù... hò... Néé ik wil niet lachen... ik ben ràzend... hà... hò... maar u is... hò... niet bij uw kamerad... hôu... hù!... 't Stoetje schuifelde kwetterend naar de trap, elkaar bestrijdend, braaf opgevend van de geleden schade en dat 'r van die jongen toch niks te halen was. Harsthof, hoofdregisseur en eerste rol keek naar boven, lijmde: Kindertjes, hoe is 't, moeten we nog langer boven blijven?.., Aanstonds stuur 'k Sammi op jelui af, die heb intusschen-tijd bommen gemaakt... - Om jou in de lucht te laten vliegen, lispelde sonorig Sammi uit de groote heeren kleedkamer. - Zal u 'r om denken? zei de directeur straf, mij verlatend. - Jawel meneer. - Anders wordt u beboet. - Ja meneer... Maar gerust, 'k wil niet kinderachtig zijn... maar ik was niet de eerste-beginner... We deden 't met elkaar... en dus... - Geen tegenspraak... Ja al kijkt u nog zoo guitig... nee zoo duivelachtig... brutaal... Hij zakte de trap af... U krijgt boete! In ons appartement komend, verweet 'k: Hoor's meneer Ram, ù doet 't en geeft mij de schuld... da's niet... - Wil jij je wel 's... - Hà... hà:.. hà... balgde Huizinga! - Wat zet jij altijd 'n malle bakkessen als... kijk nou doe je 't wéér... zóó raadselachtig... hè Huis... zóó grootsch... - Satyriek Ram. - Ja.,. dat is 't woord. - Wat heb jelui 'n drukte, grijnsde ik. 't Lijkt wel of 'k hier... in 'k weet niet wat ben... en 't is... - 't Is! 't Is! gromde Ram. Weet jij véél... Weet jij véél... Hoor je dat heer, Huis? - Of 'k!... - Tjonge... tjonge... hoofdwiegde ik. - Ja, doe jij maar zóó, kijfde Ram vlegelachtig. Jij, maakte 't meeste herrie en nou doe je zóo... Wees blij dat we ons met je occupeeren... Als jij véél praats heb, ga je uit deze kamer... ga je naar 't figurantenhok... C'est n'âutre chose... Je weet niet ééns wat dát beteekent... il... il... est... un... gamin... Huis!!... 'k Hoorde toe, ontdaan met kookende gloeiing in m'n polsen. Ze spraken en 'k kon ze niet verstaan... Fransch... dat was bepaald fransch. Bedeesd, me bedwingend 'm niet te slaan, nam ik m'n koffertje om weg te gaan naar 't mij onbekende figurantenhok. 'k Zou daar door 'n ventje, éven ouwer dan ik zóó behandeld willen worden... o... née... - Huis?... n'est pas? - Je ne sais pas, mon ami. Je... je... trouve... il... le bedoel 'k... n'agreable person.... - Tu parle français magnefiek... U lijkt m'n broer wel... - Yes... hà... hà... hà... Tu est un âne. Ik draaide de kamer uit... Née... hoor, je hoeft niet weg, goedigde Huisinga. Hij zei 't maar zoo... - Nou, maar zóó... dat weet 'k zoo net niet... - Och, àls menèer Ram... haperde ik. 't Was 'n moeielik oogenblik. Heen gaan beteekende een oorlogsverklaring... me onmogelik maken... als 'k bleef zou 't gesusd worden en... Nee... ja... néé... Goed 'k zou blijven maar 'k wilde me niet laten ringelooren. 'k Zette m'n koffertje weer neer, gespte de riempjes los. - 'k Ben 'n geboren planken-kind, 'n geboren artist... zie je, legde Ram gewichtig uit... M'n vader ken je natuurlik... is een | |
[pagina 699]
| |
der grootste acteurs van ons land... dus... - Dus... denkt u mij naar uw pijpen te laten dansen... Je kunt 'r van op àn.... dat 'k... noù... Je moet me niet al te èrg!... zèg... zeg, jij zoon van de grootste acteur... Denk jij dat 'k òm jou kleedkamer verlegen ben... Je speelt net zoo goed voor je geld als ik... al krijg je mooiere rollen en al verdien je méér... - Huis!... zèg... Huis?... - Al haalt u 'r 'n heele straat bij inplaats van één huis... ik laat me niet ringelooren, uit!... 't Werd stil. Ram antwoordde niet. Gesuis van gas, zuiging van de flapperende vlammen... Beneden werd kwart-voor-achten geluid. Ieder van ons, had z'n plaatsje genomen. Huizinga spiegelde zich, liep voor- en achteruit om zich beter te kunnen bekijken in 't glas, soms bijschminkend 'n oneffen plek. Ik had me geïnstalleerd bij den hoek, verkleedde me. - Jij... jij... zal 't ver brengen... pruttelde Ram nu, doende alsof ie z'n sporen al verdiende. Heb je 'n sigaret voor me Huis!... - Hier! - Merci... - Pas op de brandweer, Huis! - Goed is ie... ik moet oppassen, wáárop Ram? - Als ik róók... dat ze me niet snappen, sabbelde Ram, z'n sigaret in de gasvlam aantrekkend. - Goeien avond, groette een achter ons. We keken om. - Héé... goeien avond, meneer Dolf. - Meneer Ram... boog ie... meneer Huizinga. - Dag meneer, knikte ik. - Meneer... Bevalt 't u hier nog al?... - O jawel meneer... - Da's 'n uitkomst voor u, mijnheer Dolf, dat u van avond moet spelen en niet hoeft te souffleeren... - 't Kan me niet veel schelen... meneer Huizinga... - Gaat u zitten. - Nee... merci... 'k was bezig in m'n kleedkamer aan 't vertalen... 't stuk moet klaar voor Prot... Tot mij: Doet u maar uw best... Als 't goed is... nou misschien, wie weet... - Jaja... zeker, ernstigde Ram. Meneer is in staat je vooruit te helpen... - O, geloofde ik. - Dus oppassen is de boodschap... - Zeker meneer... Maar 't begin is erg moeielik. - Dat ken 'k! zei mijnheer Dolf stijf... Ik ben eigenaar van 'n theâtre, dat altijd op reis is... en... enfin we zullen zien... met ù! Ik geloofde 't weer... - 'n Honden- en apen-theâtre, moppigde Huizinga, gemakkelik zittend gaand nu ie klaar was. Menheer Dolf kan u goed vooruit schoppen... Hij was vroeger veldwachter! - Dat zijn misplaatste algemeenheden, deed mijnheer Dolf gekwetst. Ik ben hier om 't vak te leeren... Daarom zit 'k altijd ònder het tooneel, inplaats van er boven... U begrijpt, 't is wat aardig zitten in 't souffleurshok... en... en... - Hà... hà... - En... hùm... en nou zal 'k van avond extra naar ù kijken... 'k betaal per uur, niet per week of halve maand... Gelooft u 't niet? - Waarom niet. - U kijkt zoo gnieperig-leuk... Ik vertrouw u niet... - Heb je 't ook in de gaten, beaamde Ram gemeen... - Hihihihi! lachte ik stilletjes. - 'k Zal 't u zonder konkelefoesjes zeggen, vertelde Dolf onverstoorbaar. Nee... nee, blijft u je maar afmaken. - Of wil ik je afmaken, inviteerde Huizinga. - Dank u... hihihihi... - Foei, wat lacht u raar... - Dat doet ie altijd, Dolf. - Zoo meneer Ram... wat ù mè dáár zeit!... - Nou... kijk 's... 'k Heb pas twee maal pleuris kunnen krijgen in 't hok... en 'n keer of zes... - Acht!... - Acht dan, meneer Huizinga... 'n keer of acht tering... Als u dat nou van mij wilt overnemen, bij de eerstkomende gelegenheid, kunnen we verder praten... - Ja, bevestigde ik... Dan kunnen we verder praten... nou heb 'k veel te veel pret... Was u vroeger niet August De Domme? Muis-stil. Verontwaardigd staren van drie collega's precies in elkaars oogen, totaal verbijsterd, dan 'n trotsch omwenden van mijnheer Dolf en heengaan. - Da's 't toppunt, gromde ie nog. Huizinga sloot de deur achter hem, begon krakend te schoklachen. - U is mij te pedant... | |
[pagina 700]
| |
- U is mij te verwaand... meneer Ram. - Zeg dat nog is!... - Wat dan?... - Dan... dan... ga je 'r dadelijk uit... - Hà... hà... bespotte Huizinga hem. Wat 'n obstacle wordt die vreemde eend in de bijt voor jou... Ram... jou valt dat niet meê, hè! - Nu, maar... ik zal 'm leeren... - Wie, onnoozelde ik. - Joú... - Kom... - Je kan je niet eens schmink opleggen... 'n Uur aan 't tooneel en nou al... Jij vergeet waar je bent, mannetje... - Maar... ik ben...?... - Ja, ja... driftigde ie... In 'n schouwburg bij àrtisten... - 't Is goed dat ù 't zegt... anders zou ik 't niet aannemen... 't Lijkt meer 'n kinderen-bewaarplaats... - Bravo, applaudisseerde Huizinga. Wil ik je over schminken? Laten we liever ophouden met dat gezanik... - Ik ophouën vòór dié jongen... - Hihihi, grinnikte 'k spijtig, tòch iets doen willend. 'k Had spijt, 'k voorzag m'n ontslag. Te scherp was 'k uitgevallen. Ram zou rondbrieven dat 'k den schouwburg 'n kinderbewaarplaats had genoemd... en dan!... Wat was 'k stom geweest... 'k Moest politieker handelen. Niet te openhartig, al kon ik m'n ontnuchtering niet verbergen. 't Was zoo in eens voor me waar geworden, wat ik nog maar amper durfde vermoeden op repetities... - 'k Zal je over schminken, familiaarde Ram, die 't om 'n grap te doen was, maar, al te doorzichtig te werk ging, met nu dadelik vriendelik te doen. Met 'n rose-schminkpijp kwam ie op me af... - Nêe meneer Ram - dat doe 'k niet... als u zegt wat 'r aan mankeert zal 'k 't wel veranderen... - Ga nou hier zitten... - Néé, dat doe 'k niét! - Eigenwijssie... - Kan wèl... - 'n Sigaret presenteerde Huizinga. - Asjeblief! 'k Nam 'r een. Gepiqueerd gooide Ram de schmink-pijp in z'n toiletdoos, dwaas verwonderd reclameerend: zoo'n eigenwijssie... - Hèm lap je 't niet... Ram... hù hù... - God, kerel wat 'n plezier heb jè. - Nou nee... ha... ha... Je moet 'n ander zoeken... Ik moet je zeggen dat onze nieuwe comfrater zich uitstekend gauw in 't pak stak... 'n volleerd acteur... m'n compliment. De bel klingelde. We maakten aanstalten. Aanvang dames en heeren, de inspeciënt. - Aanvang? herhaalde Schakel. Beweging onder. Geginnegap, schor gegrol, dempend door afstand en wanden tot 'n gerekte jouweling uitgedijd. Dof geschrom van 't orkest in de zaal. Geloop, gezoem, piepend lach-jengelen der meisjes, waarboven Sammi pathetisch zijn propaganda-rede voortzette, naar 't tooneel geduwd door Harsthof en Hamme, die gretig debatteerend, allerlei leutige nonsens opperden. Gestommel van schoffelende voet-zoolen, kleêren-gefrutsel. Op de trap staand, Huizinga en Ram passeeren latend, herinnerde ik mij m'n drie zinnetjes. Kompleet verlammend drong die verschrikking in m'n spieren. Al dien tijd had 't geleef om me, mij afgeleid, had 't nieuwe me geboeid, me ontgoocheld. 't Gesprokene had mij zonderling bezig gehouden. Niet meer denkende aan hetgeen ik zeggen moest, aan de wachtwoorden, vooral aan die, welke op 't tooneel gezegd zouden worden, had 'k vergeten te vragen. Hoe 'k doen moest? hoe 'k opkwam?... Hoe?... hóé!! O! 'k Sulde haast naar omlaag. 'k Omgreep de leuning steviger. Was dat 't genot waar 'k zoolang naar smachtte, waar 'k vrede, zelfs m'n ouders voor trotseerde? Waarvoor 'k vijandig stond tegenover menigeen. O, dàt levensmoment, overrompeld door al 't weeë dat in me hoogtij vierde en me ellendig maakte, me deed sidderen en apathisch deed neerzinken, zwàk en làf, eindeloos rampzalig. Of 'k de afschuwelikste martelingen moest verduren, kropte algeheele vermorseling van wat menschelike courage heet in m'n keel. Ontzettende seconden heb 'k doorleefd op die trap hangend, met inzakkende beenen. M'n bloed verstarde, m'n, hersenen verweekten, m'n innerlik complex verstijfde. Niets meer zag of wist 'k. Niets meer hoorde ik. Niets meer herinnerde ik mij, zèlfs m'n drie regeltjes niet.
(Wordt vervolgd). |
|