De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVrije liefde door Fred. W.H. Emons. IV.‘Daar kwamen een wijze man en een dwaas. De wijze hoorde toe, onderzocht en dacht na. De dwaas besliste dadelijk.’ Vestig ik den nadruk op het feit, dat de wettige regeling van een verbintenis tusschen man en vrouw, de ethische kwestie absoluut onaangeroerd laat, dan meen ik, voor zoover 't de materieele zijde van het vraagstuk geldt, met haar te hebben afgedaan. Maar dit zal vermoedelijk niet bevredigen en daarom dit: Het wettig huwelijk is slechts de tusschengrens, tusschen de Zeden eener- en de Individuen anderzijds. Ter eene zijde verlamt die wet de oppositie, als zouden de zeden geschonden zijn, en ter andere geeft de wet berusting voor vóórkomen schandaal plus eenige zekerheid, dat zij zich ermee bemoeien zal als partijen elkaar ontrouw worden, met alle gevolgen van dien. Wat heeft nu de wet vóór op 't huwelijk, zònder wet? Dit: dat de betrokkenen gevrijwaard zijn voor 'n projectielenregen der beschaafde maatschappij; dat de eventueele kinderen eveneens gevrijwaard zijn voor die humane welkomstgroet; dat er 'n scheidsgerecht aanwezig is, om overeind te zetten wat de betrokkenen niet recht-op kùnnen houden; dat er beschaafd kàn worden verbroken (heel moeilijk wel is waar, maar goed, 't kàn toch) waarvan aan de wereld kond wordt gedaan, wat anders verbroken zou zijn, zonder dat iemand er aanstoot aan behoefde te nemen. En wat er tégen is? In de eerste plaats 't gemis van de zooeven genoemde voorrechten. En dat zegt wat! - Vervolgens: de tegengestelde uitwerking van die faciliteiten, dus:
Steenen liggen overal voor 't oprapen om met ‘kwaadaardige juistheid’ te mikken op de zonderlingen, die aldus Wet en Rechten hebben geschonden. En de werpers zijn even overvloedig in aantal als de producten waarmee men werpen zal. Als Legeraanvoerder fungeert de Zedelijkheid, terwijl de verschansing gevonden wordt achter... het eeuwig uit-lastige-periodes- reddende bolwerk des Christendoms. Mocht ik niet alle voordeelen van het | |||||||||
[pagina 646]
| |||||||||
wettig huwelijk hebben genoemd, dan hou ik mij voor aanvulling hartelijk aanbevolen. En als ik te-veel heb opgenoemd wat er tegen is... och, ik reken in dat geval op de welwillende vergevingsgezindheid van de vóórstanders van 't vrije huwelijk. Lees nu goed, onderzoekende lezer, anders slingert ge me naar 't hoofd, dat ik de zaak onderst-boven zet. Heusch niet - zóó 't dáár staat is 't goed. Ik mag 't u niet te makkelijk maken - want ‘'t Idee dat dadelijk begrepen wordt, is veelal 't begrijpen niet waard!’ - Tot hiertoe de theorie over de materieele zijde van de kwestie. Nu de practijk: 't Is volkomen waar, dat de geldheerschappij een zeer grooten rol - of de éénige? - speelt in 't dagelijksche leven, en dat dáármede rekening moet worden gehouden bij de toepassing van elk mooi beginsel. En ook is 't volkomen waar, dat er méér menschen zijn, die een band behoeven waarbinnen zij moeten worden gehouden door 'n Overheid, dan dat er lieden zijn, die strenger eischen aan zichzelf stellen dan een Wetgever durft stellen - aangenomen dan, dat hij (wat te betwijfelen is) erdoor zou krijgen, dat hij werkelijk hooge eischen aan 'n bevolking zou kùnnen opleggen. Dat er 'n glad-verkeerde uitleg gegeven wordt (en er ook werkelijk misplaatste toepassing plaats heeft van ideale theoriën) is óók waar, bij de Vrije-liefde-kwestie. Altijd, overal en met alles waar de pharizeeën en egoïsten 'n aanval kunnen doen op 'n theorie, die hun vies gedoe dekken kon, heeft men last gehad van die sujetten. Zoo wordt op dezen dag elke infame uitspatting op sexueel gebied door de brave Christenen en hun aanhang uitgespeeld tegen de theorie der vrijeliefde. (Ik beveel hen de lezing aan van: de prostitutie bij de volkeren der oudheid). En als je diezelfde brave zielen hun eigen huichelarij onder 't oog brengt... dan heet 't: nu ja, jij hebt 't over de verkwanselaars en belagers van onze leer, niet over òns. Dezelfde mensch is dus tegelijkertijd helder en bij-de-pinken, terwijl hij tevens zich voordoet als 'n volslagen Nurks, waar 't op begrijpen aankomt van 'n principe, dat hem nu eenmaal niet imponeert, of schijnbaar indruischt tegen zijn ijle dogmatiek. Ik leg den nadruk hierop: Wie zich buiten Wet en Conventie plaatst, heeft te bewijzen, dat hij aan zichzelf zwaarder bepalingen oplegt en beduidender penetenties verplichtend maakt, dan ooit 'n wet of zedenreglement voor hèm kán bevatten. 'n Wet is voor ieder hetzelfde en brengt dus de bekwaamste bij de onbekwaamste; de braafste bij de grootste deugniet; de edele bij de onedele; de verstandige bij de onverstandige; de schranderste bij de domste - 'n assimilatie, die 'n Wet niet veranderen kan, maar de Zeden wel. En dat dit op den duur zal moeten; - dat 't op den duur onmogelijk zal blijken, om zoo'n Wet gehandhaafd te zien door allen, staat voor mij vast. 'n Wet is uit den aard der zaak collectief terwijl de zeden daartegenover individueel optreden. Zegt 's Heeren Esser's logisch-zuivere fundamenteele opbouw daar niets van? Ook niet de wettische-logica van Mr. Verkouteren?Ga naar voetnoot*) Moeten er (als we even 't huwelijksterrein verlaten) nog méér bewijzen worden geleverd, dat de Wet immer en onafgebroken overhelt naar één kant? de zijde der: bekwamen, braafste, edele, schrandere en verstandigen? Al die anderen worden daarvan onvermijdelijk dupe. - Of, waar de andere helft victorie kraait, slaat de ‘gerechte schaal’ der Justitie over naar de eerstgenoemde zijde en sluit dus de tweede uit. Ik vraag: Is dit zoo of niet? In wier dienst staat onze (ook elke andere) wet? Ik herhaal: aan slechts een deel van de bevolking, en wel dàt deel, dat er voordeel uit weet te halen - ten koste van 't andere deel - verstrekt de wet diensten. En dit kan niet anders, nù niet en nooit, omdat 'n wet generaliseeren en materialiseeren moet. Nu geef ik alweer toe, dat 't makkelijker valt te critiseeren dan te scheppen. Vraagt men: ‘wat dan?’, dan geef ik mij gewonnen. Hieruit volgt de erkenning, dat het bestaande - hoe onvolkomen ook - en op veel punten slecht of gebrekkig - 'n onvermijdelijke last werpt op de schouders van de sterke individuen, die deelen mogen in 't vrachtje, dat alléén voor de zwakkeren of schelmen raison d'être heeft. Zou men 't omkeeren en de zwakken zich laten schikken naar de sterkeren... wat werd er dán van onze samenleving. Neen, zoo mallootig kan niemand zijn, die eenig begrip heeft van de samenhang der maatschappij, dat hij zou durven adviseeren: | |||||||||
[pagina 647]
| |||||||||
1000 zwakken moeten zich regelen naar 10 sterken. 'n Wetgeving, gebaseerd op de geaardheid der laatsten, toegepast op eerstgenoemden... allemachtig, stel je zoo'n situatie voor. Maar dit moet nu dan ook worden vastgesteld, dat niet één verstandig mensch, redelijkerwijze zich verzetten kàn tegen lieden, die het buiten de wet stellen kunnen of stellen willen. 't Gevaar zit echter in de volging van zulke voorbeelden door sujetten, die, intens dom en pedant, zucht bezitten naar 't buitenissige. Precies op 't randje van dom naar verstandig, beseffen zij, dat ze zùs of zóó te doen hebben, om den schijn te winnen, dat ze eigenlijk vernuftig zijn: zooiets als: Ik weet, dat ik niets ben; dat er geen kans is iets te worden... welnu, dan dring je je in gezelschappen van menschen, die wèl iets zijn... en gered is je roemzucht; gediend de schijn; geëerd je ziekelijke ijdelheid. Zóó gaat 't óók, als ‘men’ ziet, dat 't voornaamheid of moed representeert, wanneer Wet, Conventie en Zeden worden genegeerd door menschen, die beter leven zònder, dan mèt zoo'n Wet enz. Of althans, dat zij, constateerende welke misbruiken, die wet mogelijk maakt en als onvermijdelijke gevolgen na zich sleept, er voor danken om zich met de misbruikers familiaar te assimileeren. En daar gaat 't om! Moeten nu, in die omstandigheden, de menschen, die uit Reine Liefde 'n huwelijk sluiten zònder stadhuis, door de zeden tot de orde geroepen worden om geen inbreuk te maken op de usances? En, mogen de zeden-vertegenwoordigers er zich op beroepen, dat afwijking van de Wet weldra 'n schoonschijnend middel is in de hand van sujetten, die 't buiten 'n wet niet stellen kunnen om niet tot 't liederlijke over-te-hellen? Wie zoo'n bestrijdingsmiddel gebruikt tegen 'n uit-der-aard Edele zaak, heeft vóór alles te overwegen waar zulke sujetten het meest bij gebaat zijn: door 't eerbiedigen der Wet of door de volging van lieden, die 't buiten 'n Wet doen? Dáár wringt de schoen. Stofvergoders-lieden, die 't huwelijk misbruiken... als Levensverzekering (dank! o dominé Ritter, voor Uw kwalificatie) vinden méér baat bij de wet dan daarbuiten. Zij zullen er feestelijk voor danken... 'n Levensverzekering te sluiten zònder 't stoffelijk bewijs, belichaamd in de Polis, op te eischen. Zònder dat ding is er geen verhaal en de heele ‘verzekering’ 'n fata morgana. Die lieden zullen dus met hand en tand vasthouden aan de Wettelijke regeling van 't Huwelijk, en uit hun midden zal de sterkste agitatie worden gevoerd tegen 't Vrije-huwelijk om de eenvoudige reden, dat zij, bij de handhaving der Wet door de Zeden, den schijn voor zich gewonnen houden. Die Wet dekt dan onvoorwaardelijk wat in gewone omstandigheden zou worden miskend, veracht en verstooten. En de... vereerders van onbeteugelde geslachtsdriften? Het ware te wenschen, dat er 'n Wet kon worden uitgevaardigd om zùlke zwakkelingen eens-voor-goed 't huwelijk te beletten. Vrouw zoogoed als Man - zij, die naar 'n huwelijk verlangen ter bevrediging van hartstocht... och... 'n Wet zal hen méér kwaad dan goed doen. De mensch haakt naar 't verbodene (die erfenis van Eva heeft ons 'n koopje bezorgd!) en hoe dierlijker aandriften op voldoening wachten, hoe geslepener de mensch zal komen te staan tegenover alle verbod. Uit de menschelijke natuur valt duidelijk af te leiden, dat hoe minder verboden wordt, des-te-minder kwaad hij stichten zal. 'n Kind leert het ons: verbiedt het dit of dat te doen - het zal niet berusten voor en aleer het gedaan heeft wat verboden werd. Suffertjes sluit ik hierbij uit; die mogen ook op lateren leeftijd wel buiten 't verbod blijven of er zich aan onderwerpen. Maar de mensch, waar spirit in zit, laat zich niet dwingen door 'n verbod. Integendeel: hij gaat er dwars tegen-in. Dat leert ons de geschiedenis en we zien 't elken dag om ons.
(Wordt vervolgd.) |
|