De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 635]
| |
De Kiosk te Yildiz.Sedert den aanslag op het leven van Abdul Hamid II Khan, den Turkschen sultan, waarbij deze en zijn oudste hem vergezellende zoon ongedeerd bleven, maar vier en twintig menschen letterlijk uiteengescheurd en een veertigtal verwond werden, is weder meer dan ooit de aandacht gevestigd op dat prachtige geheimzinnige paleis, de Kiosk te Yildiz, waar de beheerscher der geloovigen woont en wat hij bijna nooit verlaat. Het enorm uitgestrekte vorstelijke domein, nacht en dag door een geheele divisie uitgelezen soldaten bewaakt, ligt zoo verscholen tusschen de prachtige bosschen, die de heuvelen dekken, dat het een vreemdeling bijna onmogelijk is het te vinden en is hij daarin geslaagd, dan volgt nog een groote teleurstelling, want hij ziet niets dan een groot hoog ijzeren hek, hier en daar een streng bewaakte poort en tusschen donker groene boomen hier en daar een wit gebouw. Hoe groot is dat geheimzinnig oord?, geheimzinnig niettegenstaande er honderden, vele honderden menschen waren, die allen zwijgen, zwijgen als het graf! Men weet het niet, maar in het park kan men uren lang rondwandelen, er zijn vijvers groot genoeg om door een stoombootje bevaren te worden, er zijn eilanden met verzamelingen van dieren uit alle oorden der wereld, die den wangunst van menig verzamelaar zouden opwekken, er zijn fabrieken waar houtsnijkunst en andere nuttige zaken worden uitgeoefend, er staat een schouwburg, de stallen met de ontelbare schoone paarden zijn vele, een dozijn landhuizen, het een al fraaier dan het andere, zijn hier en daar neergezet, het grootste van al die vorstelijke woningen bevat de haremlik en dit alles te samen draagt den naam de Kiosk te Yildiz. In een van de kleinste villa's is het werkvertrek van den sultan, het is zeer eenvoudig gemeubeld, trouwens hij is een eenvoudig man, die niets geeft om weelde en pracht en daar, aan zijn schrijftafel, brengt hij het grootste deel van zijn leven, druk werkende, door. 's Zomers reeds te vijf uur, 's winters iets later, wandelt of rijdt Abdul Hamid reeds in het park of laat zich in een kaïk roeien op een der meertjes; is het weder te slecht dan bezoekt hij de fabrieken en stallen. Steeds minzaam en vriendelijk, onderhoudt hij zich met het dienstpersoneel, hij spreekt hun steeds toe met hun voornaam, vraagt naar hunne familieomstandigheden en verstrekt altijd met milde hand hulp waar geholpen moet worden. De beambten en bedienden kennen die goedhartigheid en deelen het den monarch dan ook openhartig mede als zij leed hebben of ondersteuning noodig is; er heerscht een patriarchale geest op Yildiz Kiosk; trouwens dit is een van de groote deugden der Mohammedanen, dat er haast geen onderscheid is tusschen heer en knecht, meester en slaaf, zonder dat daarbij het respect uit het oog wordt verloren; tijdens mijne karavanenreizen in Perzië noemden mijne bedienden en muilezeldrijvers mij Sahab besouck, de oude heer, de vader van het geheele gezelschap, mijn woord was wet, even als in het gezin - dat van den heer des huizes. - Ook des sultans acht zonenGa naar voetnoot1) Buranedina, Ibralinis Ferfik, Abdul Kader, Ahmet, Mehmed Selim, Abdul Rahim, Djénaledine en Abdul Halins, houden veel van hun vader en vreezen hem in het geheel niet, zooals bij de Turken zoo dikwijls voorkomt; jonge Turken zijn gewoonlijk zeer aan hunne moeder gehecht, voor hun vader koesteren zij veelal meer eerbied dan liefde. Te tien uur gebruikt de sultan zijn middagmaal, meestal alleen; het bestaat uit soep, visch, rijst met vleesch en vruchten en alle schotels komen verzegeld uit de keuken, de opperhofmeester snijdt het zijden band door en proeft eerst van den inhoud voor hij zijn meester bedient. Na afloop van het diner begeeft de beheerscher der geloovigen zich naar een der andere landhuizen en houdt daar zijn siesta, bewaakt door een Albanees van den lijfwacht of een zeer vertrouwden zwarten of blanken eunuch. Dan vangen de werkzaamheden en audientiën aan en dikwijls is het drie uur na middernacht voor dat de sultan te ruste gaat; waar, dat weet niemand, hij zelf ook dikwijls niet voor de slaap hem overmandt. Het vertrek waar hij het verdere deel van den nacht doorbrengt mag niet boven een kelder gebouwd zijn, de sultan koestert een grooten vrees voor zijn leven, wat nog zeer is toegenomen toen voor eenige jaren een zijner zonen vergiftigd is. Van deze eigenschap wordt in hooge mate misbruik gemaakt door den Syrieschen sterrenwichelaar van het hof Abdoul Houda; men noemt dezen sluwen | |
[pagina 636]
| |
dervisch ‘de booze geest van het rijk’ en dat is zeer terecht. Behalve deze monnik en zijn gunsteling Isset Pacha heeft op den sultan mede een grooten invloed zijne moeder, de sultane validé. Zij voert den titel Tatch-ul-Mestourat, kroon der gesluierde hoofden, en bestuurt, bijgestaan door den darus saadet ul cherifé aghassi (oppereunuch) en een ceremoniemeesteres, den haremlik. Gewoonlijk spreekt men van harem, maar dat is onjuist, het huis van een Mohammedaan bestaat uit twee gedeelten, de selamlik, vertrekken voor den heer des huizes en de volwassen zonen (boven de 14 jaar) en de haremlik, het deel van de woning voor de vrouwen, kinderen en dochters bestemd; vreemdelingen, zelfs de intiemste vrienden, worden hier niet toegelaten. Zijn er dames uit een anderen haremlik op bezoek, dan mag ook de echtgenoot niet binnentreden, evenmin als de volwassen zoons. In de huizen van vrome en rijke moslims is de haremlik zoo gebouwd en ingericht, dat men er niets van bemerkt. Toen ik tijdens mijn reis in Mesopothanië, het land van Abraham, ‘tusschen de stroomen’ van de ruïnen van Babylon en den toren van Babel naar Bagdad terugkeerde, vertoefde ik eerst nog een zestal dagen ten huize van mijn gastvriend Nawab Ibrahim Agha Khan, een Hindu uit Lahore, te Kerbela het beroemde Schütische bedevaartsoord. Van zijn oppereunuch wist ik, dat de Nawab vierGa naar voetnoot1) vrouwen had en een dozijn kleine kinderen; ik heb noch van de eenen noch van de anderen iets bemerkt en toch lagen mijne vertrekken en de haremlik op dezelfde verdieping naast elkander. Wettig gehuwd is de sultan niet, dat is onmogelijk, als zijnde in strijd met den islam; hij toch is de khalief, de schaduw van Allah op aarde, en door een wettig huwelijk zoude een vrouw de gelijke worden, ten minste op een lijn komen te staan met een geheiligd monarch, wat hemeltergend zoude zijn. Op Yildiz Kiosk hebben de haremdames verschillende rangen, de kadires, van den eersten rang, de odelisken en de favorieten; deze laatsten bedienen den sultan persoonlijk; het aantal zwarte slavinnen is legio. De meeste van die vrouwen, ieder jaar bij gelegenheid van het Bairanfeest komt er een nieuwe bij, stammen uit Klein-Azië en den Caucasus; Circassië, Mingrelië en Georgië leveren de meesten af, trouwens de jonge dochteren uit die landen zijn wereldberoemd om hunne schoonheid. En nu spijt het mij te moeten constateeren het in deze met het algemeen oordeel niet eens te zijn; de wel zeer regelmatige, maar tevens wasbleeke gelaatstrekken, die sluike haren en doffe bruine oogen, maken al heel weinig indruk, terwijl de zakvormige kleeding ook al weinig bijdraagt tot verhooging van de impressie, die deze vrouwen maken. Daarbij komt nog, dat volslagen domheid op de aangezichten van de meesten te lezen staat en dit trekt ook niet aan, integendeel. De photo's en bont gekleurde platen, die men in Europa te zien krijgt en zoogenaamde odalisken voorstellen, geven dan ook heel iets anders te kijk, dan de vrouw van een Muzelman; meestal is het de beeltenis van een Rumeensche of Grieksche café-chantantzangeres; de dochter van een Russische photograaf hier ter stede, een bekende schoonheid, heeft wel honderd malen in allerlei houding en kleeding als favoriete en odeliske geposeerd, ik zag haar beeld tijdens mijn laatsteverblijf in Nederland in verschillende sigarenwinkels voor de ramen prijken. Stel u eens voor dat een Muzelman een zijner vrouwen zag in het costuum en de houding van die jeugdige Russin, hij liet zich op staanden voet scheiden en joeg haar onmiddelijk weg naar het huis van haar vader, waar zeker de ontvangst ook verre van vriendelijk zoude zijn. Neen, die Mohammedaansche vrouw moet zijn nederig, gehoorzaam en eenvoudig in alles en daaraan moet strikt de hand gehouden worden; in het vorige jaar nog vaardigde de sultan een iradé uit, waarbij hij er op wees hoe verkeerd het was, dat de vrouwen blinkende knoopen aan hunne kleeren hadden, evenals officieren en verbood dit van stonden af. Nu hebben wij hier in het Turksche rijk drie soorten van iradés, de eerste werden terstond, de tweede later wel eens en de derde nooit uitgevoerd; tot welke soort deze knoopen-iradé behoort, kan ik niet zeggen, ik heb er nooit weêr van gehoord, wel zie ik zoo nu en dan in den bazaar en elders knoopen blinken op een vrouwenkleed. De voornaamste rede echter, waarom de vrouwen voor den haremlik van den sultan uit Klein-Azië en de Caucasus worden aan- | |
[pagina 637]
| |
gevoerd, is niet zoo zeer haar erkend Oostersch schoon, als wel de verre afstand. Komen die jonge meisjes van hier, of uit de omstreken van deze metropole, zijn het dochters, of zusters, of bloedverwanten van pacha's, bey's of andere grootwaardigheidsbekleeders, dan kan dit allicht tot intrigues aanleiding geven en die bestaan er hier toch al genoeg. Sedert eeuwen is het dan ook de gewoonte den haremlik van de Turksche sultans te bevolken met jeugdige schoonen uit de binnenlanden, die meestal nauwelijks weten waar zij geboren zijn en in ieder geval hier geene verwanten bezitten. Denk nu echter niet dat hierdoor alle intrigue is buitengesloten, verre van dien, in de vrouwenvertrekken op Yildiz is menig complot gesmeed, menige zamenzweering op touw gezet en ten uitvoer gebracht, wat vele menschenlevens heeft gekost. Als de blauwe wateren van den Bosporus eens konden verhalen, wat zij bedekken, zou er menig drama wereldkundig worden. Maar die dagen zijn thans voorbij; wordt nu in de haremlik ontdekt, dat er misdadige plannen bestaan, dan worden de schuldigen in alle stilte naar het Eski Serail gebracht, het oude paleis der sultans op den smallen landtong tusschen den Gouden Hoorn en de zee van Marmora en daar kunnen zij dan, onder toezicht van gestrenge eneuchen, tot in lengte van dagen nadenken over het vergankelijke op deze onze aarde; wie eens in het Eski Serail is, komt er niet anders weêr uit dan om bijgezet te worden op het kerkhof te Scutari aan Azien's kust. Een groote rol bij die samenspanningen speelden en spelen nu nog de zigeunerwijven, die in grooten getale ‘mira, mira’ roepende, door de straten gaan. Mira beteekent waarzeggen en daarmede, met het verkoopen van geheimmiddelen en het uitspreken van tooverformules verdienen zij hun brood, terwijl hare echtvrienden en zoons een lui leven leiden in het groote kamp bij de poort van Adrianopel, die een deel uitmaakte van de reusachtige vestingwerken van het oude Byzantium. Ook leenen die Zigeunervrouwen er zich toe brieven en boodschappen van den eenen haremlik naar den andere te brengen, als deze geheim moeten blijven, wat, dank zij hunne aangeboren scherpzinnigheid, meestal goed gelukt, maar waarvoor zij zich dan ook geducht laten betalen. Het leven der Mohammedaansche vrouwen is volstrekt niet zoo eentonig als men meent, zij gaan veel uit, bezoeken elkander, doen hunne inkoopen en maken uitstapjes per rijtuig, stoomboot en Kaïk. Als men in de prachtige omstreken van het vorstelijk paleis te Yildiz ronddoolt, ziet men ieder oogenblik haremdames in fraaie koetsen voorbij rijden, of hier en daar bijeengezeten met hunne kinderen, koutende en zich te goed doende aan suikerwerken, bonbons en limonade, om daarna een geurige sigaret in rook te doen opgaan. Vooral des Vrijdags, den dag waarop zij de Moskee bezoeken, vindt men die groepen vrouwen in hun zwarte en paarsche kleeding overal waar schoone plekjes zijn bijeen en als dan de Europeaan nadert en een nieuwsgierigen blik op hen slaat, dan gaan fluks de sluiers omlaag, maar die sluiers zijn ook al lang niet meer zoo dicht als vroeger, daarover zullen we ook wel eens een iradé krijgen. Er is geen vorst ter wereld die als persoon zooveel belasterd werd en wordt als de sultan van Turkije, ongeveer alle ondeugden die er op dit ondermaansche bestaan, werden hem aangewreven. Engelands groot staatsman Gladstone noemde hem, ‘de groote moordenaar aan de Bosporus’, waarmede hij zich zelf voor altijd blameerde. Zooals ik reeds zeide, Abdul Hamid is een zeer zachtzinnig man, die een groote afschuw heeft van bloedvergieten; dat er in zijn enorm groot rijk veel, zeer veel is, dat anders behoorde te zijn, is werkelijk zijn schuld niet, maar deze absolute beheerscher van zijn land staat meestal even machteloos als de czaar van Rusland. Men verwijt hem schraapzucht en inhaligheid, juist het tegendeel is waar; hij die werkelijk hulp noodig heeft, wordt geholpen en met zeer milde hand; toen op den laatsten Pinksterdag een cycloon hier een twintigtal huizen in de nabijheid van het paleis wegblies, waarbij een tiental bewoners gedood werden en de overlevenden alles verloren, gaf de sultan terstond tienduizend Turksche lire, zegge honderd acht duizend gulden, ter leniging van den nood en zulke vorstelijke giften komen herhaalde malen voor. Men verwijt den Padischa onmatigheid, hem, den geloovigen muzelman, die strikt leeft naar de voorschriften van den Koran, het heilige boek, dat zegt dat wijn uit den booze is. Nimmer komt een druppel van een alcoholischen drank over zijne lippen, zelfs niet bij de feestmalen, die op Yildiz Kiosk gegeven worden ter eere van vreemde vorsten, | |
[pagina 638]
| |
gezanten of andere zeer hoog geplaatste personen. Beambten in dienst van den vorst, die misbruik maken van drank, hebben veel kans zijn gunst te verbeuren. Een Duitscher, chef-opzichter van het meubilair kwam onlangs op Yildiz terug na zich geducht te goed gedaan te hebben aan een nieuwe zending Münchener bier, kort te voren in een der restaurants ontvangen. In dien toestand ontmoette hem de sultan, die met zijn lijfarts een wandeling maakte. ‘Herman,’ zeide Z.M. ‘wat scheelt u, zijt gij ziek?’ ‘Neen, Majesteit!’ antwoordde Herman, ‘ik heb te veel bier gedronken.’ ‘Hoeveel dan wel?’ ‘Tien glazen.’ ‘Tien glazen, hoeveel ockaGa naar voetnoot1) is dat?’ vroeg de sultan aan zijn lijfarts. ‘Ongeveer zes ocka!’ luidde diens antwoord. ‘Zes ocka, dat is verschrikkelijk, ga terstond naar bed!’ zeide de sultan verontwaardigd. Het heeft Herman veel moeite gekost des vorsten gunst weder te winnen. Tijdens de regeering van Abdul Hamid zijn er hier vele goede dingen tot stand gekomen veelal op initiatief van hem zelven; ik behoef slechts te wijzen op het groote hospitaal aan de overzijde van den Bosporus, het prachtige museum van oudheden, het armenhuis en doofstommen instituut, de kosten van welke laatsten hij uit eigen middelen betaalde. De nog bestaande doodstraf wordt nooit toegepast, gevangenen die ernstig ziek worden, stelt men in vrijheid, bij iedere gebeurtenis van eenig belang wordt in de ruimste mate gratie verleend, o.a. na den laatsten bommenaanslag. Van de Kiosk te Yildiz weet de buitenwereld niet veel; wat ik er van weet heb ik hier medegedeeld, misschien kan het er toe leiden, dat een ander en milder oordeel geveld wordt over den beheerscher der geloovigen, den bewoner van dat geheimzinnig oord!
Konstantinopel, Sept. 1905. A. |
|