Das Tagebuch einer Verlorenen.
Von einer Toten.
Überarbeitet durch Margarete Böhme.
Dit boek ligt voor me; ik heb het net uitgelezen; met diepen weemoed herdenk ik den inhoud van dit dagboek.
Wat een opsomming van misère, van ellende - en toch - wat een grootheid van ziel in die ‘Verlorene.’
Reeds op jeugdigen leeftijd werd zij zonder gehuwd te zijn, moeder en haar kind werd haar ‘fatsoenshalve’ ontnomen en verkocht aan een paar, wiens dochtertje toen op denzelfden tijd stierf. Had ze dat kind maar mogen behouden (dat schrijft ze zelf) dan was alles zeker anders geloopen. Op dat kind had zij alle hoop gevestigd, maar den vader van het kind haatte ze. Ze heeft dien man altijd gehaat en daàrom, dat kind was verwekt door hartstocht (herediteit).
In haar geslacht waren er meer geweest, die die kwaal hadden overgeërfd; haar vader was net zoo en maakte, toen zijne vrouw stierf, achtereenvolgens vele ‘Haushälterinnen’ ongelukkig.
Wat een milieu dus voor dat arme schepsel! Herediteit dus was de aanleiding tot die degeneratie van die Thymian Grotteball, die uit een goeden stand was en een goede opvoeding genoot. Toen zij weer beter was, werd zij en pension gedaan bij een dominés familie, die haar telkens voelen deed (oòk christelijk!) dat niemand met haar kon omgaan, omdat zij een ‘Verlorene’ was en ondertusschen verborg zich allerlei slechts achter die schijnheiligheid van die familie! Hetzelfde meisje, dat niets met Thymian te doen wilde hebben, werd en flagrant délit betrapt met haar aanstaande! Dezelfde dominé, die haar allerlei zedepreeken voorhield, had een liaison met een boerin, terwijl hij vrouw en kinderen had!
Maar dàt alles was niets! Toch geëerd in de maatschappij!!
En Thymian Gotteball zonk hoe langer hoe dieper en altijd beproefde ze weêr den goeden weg in te slaan, en altijd moest ze weêr terug. Onder al die heeren, die haar 't hof maakten, was er niet één, die haar liefde kon inboezemen... alles kwam door hartstocht... zat haar in 't bloed...
Maar op een dag, daar leert ze een dokter kennen, een sympathiek mensch, getrouwd, met kinderen en die is de eenige die zij heeft liefgehad. Hij voelt zich ook verbazend tot haar aangetrokken en van hem vindt ze 't vreeselijk, om geld van haar aan te nemen; 't stuit haar tegen de borst en tòch - zij kan anders niet leven!...
En op een dag, daar vraagt de dokter haar, hoe 't komt, dat zij zoo diep gezonken is, want zij is een meisje van stand, beeldschoon, goed ontwikkeld, spreekt alle talen... Eerst wil ze 't niet zeggen, maar later vertelt ze hem haar geheele levensgeschiedenis en oòk dat ze graag anders wil.
De dokter heeft zielsmedelijden met haar en vraagt haar, of hij haar weer op den goeden weg wil brengen en dat wil zij van ganscher hart. Hij zou haar geld geven en nu moest ze kamers verhuren en iets doen, wat haar geest bezig houdt; goed, zij zou onderwijs geven in de talen. Zij was zóó verheugd, dat hij haar helpen wilde en dat zij nu een nieuw leven kon beginnen. Haar wil is goed - en toch later na een poosje komen weêr die spoken van de ‘Vergangenheit’ opdoemen; haar oude kennissen maken 't bekend, wie zij is en daar raakt zij hare pensionnaires en haar leerlingen kwijt en wordt 't haar weer treurig te moede. Ze vervalt weer in de oude sleur en wordt op 't laatst maintenée van een ouden graaf.
Niemand weet in die stad, wie ze is; ze is erg rijk en komt in allerlei vereenigingen voor sociaal werk, toen opeens weêr de sluier wordt opgelicht van haar vroeger leven. Nooit verlaten die spoken haar. Zij komt