oefenen; ze zal hem leiden met vaste hand, en, daar ze zeker is ook van zijn liefde voor haar, weet ze, dat ze, met de noodige energie, hem zal kunnen helpen, zijn fouten te (kunnen) overwinnen.
Ze heeft ècht lief, genoeg lief, om geduld te kunnen hebben en durft, gesterkt door haar liefde, den strijd, die haar misschien wel eens zwaar, maar nooit te zwaar zal vallen, wel aan....
Maar nu, de vrouw, die zich zwak voelt, wier energie niet meer zoo sterk is, door veel leed, dat ze achter den rug heeft; zij zal ook innig, ècht liefhebben, maar zich te zwak voelen voor den strijd, die haar wacht; ze kent zichzelve.... weet, dat ze gebukt zal gaan onder de harde woorden, haar in drift toegevoegd; kent zichzelve genoeg, om te weten, dat ze geen onverdiende verwijten kan verdragen, en misschien, evenals haar man, haar zelfbeheersching zal verliezen, als telkens weer aan, ze te lijden zal hebben van zijn buien van drift; ze vreest, hem door tranen te vervelen, door zwakheid, het kwade in hem voet te geven, en door tegen hem op te treden, hem nog meer te verbitteren.
Ze zal ook ècht liefhebben en uit die innige liefde juist de kracht putten, zich van hem te scheiden, voor 't te laat is, omdat hen in de toekomst geen geluk, maar smart, telkens terugkeerend verdriet wacht, omdat ze voelt, dat ze niet voor elkaar geschikt zijn.
Ze is zacht, ernstig en verstandig; laat niet alleen haar hart en gevoel aan 't woord, volgt niet maar blindelings de stem van haar hart, maar redeneert, gebruikt haar verstand, en denkt aan de gevolgen van een verbintenis met iemand, tegen wiens karakter ze zich op den duur niet voelt opgewassen. Ze stelt zich voor hoe ongelukkig een huisgezin is, waar de man zoo driftig en de vrouw zoo zwak is. Ze vat de taak, die volgens haar opvatting, de liefde van haar eischt te ernstig op, om zich te laten misleiden door een geluk, waarin ze voor de toekomst telkens minder heil begint te zien. Ze kan niet altijd die stem in haar, die haar telkenmale waarschuwt voor de wolkjes, die nu reeds af en toe haar geluk komen verduisteren, het zwijgen opleggen.... Waarom toch kan ze niet gelukkig zijn, waarom moet ze ook zoo ver in de toekomst zien, waarom houdt ze haar geluk niet vast, en laat ze zich scheiden van den man, dien ze liefheeft, ècht liefheeft?....
Omdat ze zichzelf kent, en weet, dat zij de vrouw niet is, om hem op den duur gelukkig te maken; ze heeft nagedacht, niet maar zoo dadelijk besloten hem op te geven, neen, veel strijd heeft 't haar gekost, eer ze den moed had, hem de scheiding voor te stellen, die een einde zou maken, even goed aan haar geluk als aan het zijne. Maar 't moèst; - beter nu dan later; hij is nog jong en zal zich na eenigen tijd wel herstellen van den hem toegebrachten slag, en zij zal de taak, waarvoor ze te zwak zou zijn gebleken, overlaten aan een, daarvoor beter geschikt.
Haar liefde is sterk genoeg, om zichzelf geheel weg te cijferen, alleen aan hem te denken en hem te smeeken, haar te vergeten, en zich niet te veel aan het verdriet, dat ze hem moest aandoen, over te geven.
Arme vrouw,... ze weet, dat de leegte, die zij voelt door zijn verlies niet meer aan te vullen is; ze weet, dat zij niet zal kunnen vergeten, wat ze heeft lief gehad, maar... ze heeft zich opgeofferd aan wat ze haar plicht meende.
Of het werkelijk haar plicht was, of ze geen anderen weg had kunnen inslaan?.... dat moeten we in 't midden laten.
Zij beschouwde het aldus, en heeft dienovereenkomstig gehandeld; ze zag, noch zijn, noch haar geluk in de toekomst, en heeft gekozen tusschen beider leed, of het hare alleen, daar ze wel hoopte, dat hij haar verlies te boven zou komen.
Veroordeel haar niet; misschien is haar handelwijze verkeerd geweest, misschien heeft ze gedwaald, maar wat ze gedaan heeft, is, haar karakter in aanmerking genomen, volgens mij het bewijs, dat ze echt heeft liefgehad.
Was ze hartstochtelijk van aard geweest, ik zou haar daad anders beoordeeld hebben, was ze sterk en energiek, eveneens, maar nu, in dit geval kan ik me voorstellen, dat ze tot een dergelijke handelwijze moest komen.
Ze is niet oppervlakkig en kan in haar liefde niet blind zijn; ze geeft zich niet maar zoo, zonder nadenken, als ze weet, dat 't geluk van een geheel leven van twee menschen ervan afhangt.
Vindt de heer Breedveld werkelijk de liefde van een vrouw zoo mooi, als ze zich in naam dier liefde, maar geeft, zonder rekening te houden met haar naam, en eer, als ze maar blindelings volgt en totaal uit 't oog verliest, welke verantwoording ze daarmee op zich neemt. Een dergelijke liefde vind ik wel aandoenlijk door de groote trouw, waardoor ze zich kenmerkt, maar bepaald verheven kan ik ze niet vinden.
R.