als oproerlingen, studenten, Joden, Polen.’
Op alle mogelijke manieren wordt bedrogen. Houdt een generaal inspectie, dan ruilen de compagnies onderling de goede schutters. Zelfs is het voorgekomen dat jonge officieren met hun revolvers de gemiste schoten aanvulden!
Zes jaar geleden hield de leger-commandant een revue. Deze was diep verontwaardigd over de wanorde en de ongeoefendheid der troepen. Krachtig sprak hij den officieren toe, zeggend: ‘Ik beschuldig niet de soldaten, doch de chefs. Ge hebt geen hart. Bedenkt dat geschreven staat: Gelukzalig hij die zijn naaste lief heeft. Jakker uw soldaten niet af, als waren het huurpaarden.’
Indien deze vermanende woorden zes jaar geleden waren ter harte genomen, - mogelijk zou Japan geen oorlog met Rusland hebben aangedurfd, de geschiedenis zou althans geen Liao Yang, geen Moekden, geen Tsoe Sjiema hebben kunnen vermelden.
Het spreekt van zelf dat het Russische leger ook degelijke, schrandere mannen telt, doch dezen vormen verreweg de minderheid, Koeprien noemt met grooten lof de figuur van den ouden commandant. Ongetwijfeld heeft hij Dragomirof op het oog, die met klem heeft geprotesteerd tegen de inlijving van oproerige studenten in het leger, waardoor de kaserne tot gevangenis wordt verlaagd.
Koeprien deelt verder mede hoe de jonge officieren in den aanvang lijden onder dit demoraliseerend leven. ‘Een dom, slecht leven’, roept een van hen uit; ‘van avond zijn we dronken, morgen roepen we weer een, twee, links, rechts, morgenavond zijn we weer dronken. Na een paar jaren zal mijn Ik zijn uitgedoofd als een lamp, die langzaam wordt uitgedraaid!’
De schrijver vertelt o.m. van een kapitein die op de armzaligste manier leefde. Zijn eten kookte hij zelf op een petroleum-stel, enz., met dat gevolg dat hij op een traktement van 48 roebels in de maand, 25 roebels wist te besparen. Deze leent hij tegen ernorme interest aan zijn kameraden die diep in de schulden steken. Deze man was geen gierigaard van natuur. Hij wenschte slechts kapitaal te maken om ontslag uit den dienst te kunnen nemen!
Nazanskie is een officier die aan den drank is verslaafd. Zijn aanvallen van waanzin worden door oogenblikken van zielsvervoering vooraf gegaan: ‘Een vreeselijk lot hangt ons boven het hoofd,’ roept hij uit. ‘Onze soldaten zullen ons niet langer gehoorzamen; niet omdat we hen mishandeld hebben, en menschen in cafés hebben neergeveld, onder voorwendsel van de “eer” van onze uniformen hoog te houden, en vrouwen hebben beleedigd: niet omdat we de Russische wapenen te schande hebben gemaakt - dit alles zal wel gewicht in de schaal leggen, doch we hebben ons aan een grootere, aan een onherstelbare fout schuldig gemaakt. We zijn n.l. doof en blind gebleven voor hetgeen om ons heen voorviel.
Sinds langen tijd wordt er naast ons leven een nieuw leven geleefd. Nieuwe menschen zijn geboren, menschen die met nieuwe, verheven ideeën zijn bezield. De vermolmde muren zullen instorten, een nieuw licht bestraalt de aarde.
En wij? We begrijpen niets! En die domme minachting die wij koesteren voor de vrijheid van den menschelijken geest - dat - dat zal men ons nimmer vergeven.’
Zoo sprak Nazanskie die aan den drank was verslaafd.
Savietsj merkt bitter op dat men in Rusland sinds verscheiden jaren wist dat de natie werd bedrogen en voorgelogen door een dom, valsch gouvernement. Dat men wist dat het onderwijzend personeel in scholen uit lage, verachtelijke individu's bestond, die de aan hun zorg toevertrouwde kinderen leeren veinzen en huichelen. Dat men wist dat de ambtenaren dom - de politie omkoopbaar - de justitie laf is.
Men wist echter niet dat de officieren in dat opzicht geleken op ambtenaren en rechters. Al gedroegen ze zich vroeger dikwijls op ergerlijke wijze, dan schreef men dit gewoonlijk toe aan een misbruik maken van de zonderlinge positie, waarin het gouvernement de officieren had geplaatst.
Ieder geloofde echter aan hun moed en trouw. De oorlog hielp ons uit die dwaling. We weten nu dat de officieren hun post op het slagveld in den steek lieten, dat ze de eer van roemvolle daden hun kameraden ontstalen (na en tijdens het beleg van Port-Arthur). Ook andere diefstallen werden gepleegd, want enkele generaats die doodarm naar het Verre Oosten vertrokken, kwamen rijk terug, zoodat een van hen thans te Petersburg een woning aankocht van drie honderd duizend gulden!
Voorwaar een somber tafreel van verdorven zeden. Cavietsj drukt dit zoo kernachtig uit, waar hij zegt, dat ‘Le Duel parachève le tableau du mal général qui ronge et qui perd la Russie.’
Een groep officieren hebben den schrijver een adres gezonden om instemming te betuigen met zijn werk. Dezen, de besten uit het leger, beseffen dat een radicale hervorming de toestanden in het leger moet zuiveren.
Die behoefte aan hervorming wordt door het ganscherijk gevoeld. Indien de abnormale verhouding tusschen de burgerij en de offi-