| |
Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I. Rijswijk Z: H. 2 Maart 1906.
(Naar aanleiding van het ingez: stuk van Lia, zie No. 35 der Holl: Lelie).
M'n lieve freule Lohman.
Waar u, naar aanleiding van Lia's ingezonden stukje, het oordeel uwer abonnées vraagt in deze quaestie, wil ik u hierbij het mijne geven.
Geen enkele, werkelijk beschaafde en fijnvoelende persoon, zal oòit, 't zij in zijne spreekwijze, of in zijn letterkundig werk, woorden bezigen, die anders denkenden kunnen krenken of, scherper het licht laten vallen - in ongunstigen zin - op de een of andere hoedanigheid, die de eigenaardigheid van aanhangers van een zekeren godsdienst - welken ook, is.
Woorden, ter verscherping van het zelfstandignaamwoord gebruikt, waarbij een zeker geloof 't moet ontgelden - al is dit ontgelden nu heusch zoo erg niet, hebben altijd iets smalends, - iets speldenprikachtigs, - vindt u zelf ook niet, lieve freule?
Met veel vreugde kan ik dan ook constateeren, dat u gelukkig, fijngevoelig en damesachtig genoeg is, om er in geen uwer werken ooit gebruik - ik meen, - misbruik van te maken. Dit pleit zeker ten gunste van u.
Uitdrukkingen als: - ‘een doleerend baardje’ - ‘een appelen-jood’ - ‘een afgescheiden uiterlijk,’ - ‘een jezuïtenstreek’ enz. enz. vind ik ten allen tijden afkeurenswaardig, en wie behoefte voelt zich van dergelijke, op 'n geloof-zinspelende hatelijke verklaringen te bedienen, kan m.i. noch fijn-gevoelig, nòch een echte dame zijn!
Met veel liefs en hartelijke groeten, Uwe U altijd gaarne dienstwillige
STELLA MARE.
| |
I. Groningen, 4 Maart 1906.
(Naar aanleiding van het ingez: stuk van Lia, zie No. 35 der Holl: Lelie.)
Geachte Freule.
Daar U in Uw noot onder het ingez. stukje van Lia, den wensch te kennen geeft, het oordeel van andere Israëlitische abonné's te vernemen, wil ik U gaarne mijn meening zeggen. Eerlijk gezegd heb ik bij 't lezen van Aarzeling, toen ik 't woord appeljood tegen kwam, er geen oogenblik aan gedacht dit als een beleediging te beschouwen en 'k ben er dan ook niet bij blijven stil staan. Dat het, zooals U zeer terecht schrijft, een feit is, dat een massa joden een bestaan vinden met het venten van appelen, fruit enz. en dat ze daarbij (de meeste althans) hun stem behoorlijk gebruiken, zal geen enkele Israëliet ontkennen of tegenspreken. Ik geef toe dat het bedoelde woord, nu juist niet precies datgene weergeeft wat de schrijfster heeft willen uitdrukken, en ze er evengoed een ander woord voor had kunnen gebruiken, ze had zelfs die uitdrukking wel heelemaal kunnen weglaten, zonder er iets anders voor in de plaats te zetten, de lezers en lezeressen zouden dan evengoed begrepen hebben welke gemoedsstemming de schrijfster heeft willen weergeven. Nu ze het woord appeljood wel gebezigd heeft, behoeft dit, volgens mijn meening, nog niet met een hatelijke bedoeling geweest te zijn. Maar in zulke dingen bestaat, evenals in de meeste questies, verschil van opvatting, niet waar? 't Zou mij trouwens niet ingevallen zijn, me over zoo iets te beklagen,
| |
| |
omdat ik voor mij, het van te weinig belang vind. Ik meen hiermede aan Uw verlangen te hebben voldaan en ben
Hoogachtend
ps. ABONNÉE.
| |
III.
(Zie ingez: stuk van den heer Breedveld, in No. 36 der Holl: Lelie.
| |
‘Zij en hij houden van elkander, nu zijn zij gescheiden...’
Laat ik beginnen met zijn laatste vraag te beantwoorden, waarop ik volgens mijn overtuiging gelukkig ‘neen’ moet zeggen. - De vrouw, hier beschreven, heeft haar man niet lief genoeg gehad. De engagementstijd, dien ieder huwelijk voorafgaat, doet ons onwillekeurig, daar men zich dan van de beste zijde laat kennen, niet aan elkaars gebreken denken. Het gevolg hiervan moet natuurlijk bestaan uit kleine teleurstellingen na het huwelijk en ieder, die hierover vooruit niet gedacht heeft, ziet zich dàn teleurgesteld. Maar de liefde - de ware liefde tusschen man en vrouw moet dan ook groot genoeg zijn, om elkaar niettegenstaande elkaars fouten lief te hebben - te blijven liefhebben; en ik ben overtuigd dat daar, waar dit het geval is, een vrouw haar man niet verlaten zal, omdat zij merkt, dat hij driftig en koppig kan zijn, vooral wanneer, zooals hier, zachtheid een harer hoofddeugden is. -
Doch nu verplaats ik mij geheel in den toestand van hem en haar, ons in de Lelie voorgesteld.
Ik stel mij dien man voor, in woede ontstekende tegenover zijn vrouw. Hij zegt meer, dan hij verantwoorden kan, want iemand in drift, eenmaal aan 't razen, weet niet meer, wat hij zwijgen moet; 't is, of zijn anders zoo goed verstand, hem verlaten heeft. Hij zal haar pijn doen, haar voor niets ontzien. - Maar o, laat zij dan kalm blijven; een echte zachte, lieve vrouw met een wilskracht, zóo sterk, als in de Lelie beschreven, kan en moet dat.
Haar man zal er haar eerst om verachten, maar later - véel later, als zijn drift verdwenen is en hij in zijn kamer alléén is, zal hij voelen, dat hij beneden zijn vrouw heeft gestaan en dàt hindert hem. Verwacht echter niet, dat hij zijn vrouw om vergeving zal vragen, dat zou een vrouw kunnen, maar een man niet. Maar daar tegenover staat, dat hij zich zal voornemen zich te veranderen en dat het hem ook langzaam gelukken zal, wanneer hij maar gesterkt wordt, door de onveranderde liefde van zijn vrouw. Verlaat deze hem, dan geloof ik, dat hij een volgend maal veel heftiger zal zijn.
Een vrouw zal makkelijker vergeving vragen - maar laat ik hierbij zeggen: zij zal eerder diezelfde fouten herhalen. In de liefde van de vrouw tot den man moet een zeer groote, zelfopofferende toewijding zijn.
Van scheiden had hier geen sprake mogen zijn - in mijn oogen was deze man een betere vrouw waardig!
Een abonnée, die 12 jaar getrouwd is.
Amsterdam, Maart 1906.
| |
IV.
(Zie ingez. stuk van den heer Breedveld in No. 36 der Holl. Lelie.)
Ach, lieb' so lang du lieben kanust,
Ach, lieb, so lang du lieben magst,
Die Stunde kommt, die Stunde kommt,
Wo du an Gräbern stehst, und klagst.
Zij en Hij houden van elkaar, nu zijn zij gescheiden; dat stukje lezende, voelde ik den drang, er mijne meening over te zeggen.
Ik geloof, waar de vrouw lief heeft, zij tot grooter opoffering in staat is dan de man, maar zij moet Hem werkelijk beschouwen als dèn Geliefde, alleen waar dàt het geval is, kan zij ook zijn ondeugden verdragen, daar ze ook die ziet in het licht der liefde. In dàt geval zal de vrouw waarlijk de allesvergevende liefde kennen. Doch hoe weinig vrouwen kunnen dat standpunt innemen! Daar is een gebonden zijn aan vooroordeelen, een angst voor de meening van anderen, een uit den weg gaan voor verdriet en waar een van die redenen bestaat, gaat de liefde spoedig onder.
Wij vrouwen staan zoo dikwijls niet vrij genoeg om te dùrven liefhebben, want daar is moed toe noodig, zedelijke moed die geen vooroordeelen, geen angsten voor de toekomst kent, doch ons dringt den geliefde te vertrouwen en te volgen!
Maar veroordeel haar niet, aan wie die moed ontbreekt, die daar ze reeds geleden heeft, voor meerder leed terugschrikt, die den strijd niet aandurft. Nog eens veroordeel haar niet, beklaag haar liever, want: groot leed zal haar misschien bespaard blijven, doch ook de groote, alles overwinnende liefde blijft haar vreemd.
ANNIE.
| |
V. Aan den heer J.J. Breedveld te Amsterdam.
(Zie ingez: stuk van den heer Breedveld, in No. 36 der Holl. Lelie).
In uw ingezonden stuk in de Holl. Lelie No. 36 vraagt u om voorlichting in zake de liefde eener vrouw. Naar mijn idée stelt u u die liefde goed voor en is het een groot bewijs, dat die vrouw in uw stuk dien man niet innig liefhad; immers als een vrouw werkelijk liefheeft, dan heeft zij dien man lief met al zijn ondeugden en gebreken. Dan redeneert zij niet, dan laat zij haar verstand niet werken, maar dan heeft ze lief alléén; in dàt opzicht staat zij, geloof ik, boven den man. (Vandaar geloof ik de uitdrukking: ‘liefde is blind’).
In verband met deze questie kan ik u alleen aanraden te lezen ‘Liefde’ van freule Anna de Savornin Lohman, in tegenstelling van de zinnelijkheidshistorie ‘Liefde’ van Jeanne Reyneke van Stuwe, dat ten onrechte ‘Liefde’ betiteld is en eigenlijk ‘Hartstocht’ of ‘Wellust’ had moeten heeten.
In ‘Liefde’ dan van A. de Savornin Lohman leest u van de werkelijke liefde van een vrouw, die ondanks alle waarschuwingen van familie en kennissen, ondanks allerlei on-dits over den geliefden man, ondanks alles, ondanks zijn gebreken, ondanks zijn fouten, ondanks zijn ontrouw
| |
| |
zelfs, hem tòch neemt, omdat zij hem liefheeft. Daarin zult u zien, dat die vrouw hem zelfs zijn ontrouw vergeeft, en daarentegen later, bij den anderen man, dien zij niet liefheeft, zelfs zijn deugden niet waardeert.
Dat is een èchte vrouw, zooals er tegenwoordig niet veel te zoeken zijn, ook alweêr door de omstandigheden en door de nieuwe maatschappij, waarin de moderne vrouwen meer redeneeren, dan 't hart laten werken, zoodat ‘les mariages de raison’ meer den boventoon voeren......
C. SCHLIMMER-ARNTZENIUS.
| |
VI.
Hooggeachte Redactrice.
Bij 't lezen der beoordeelingen over aangenomen of geweigerde bijdragen door de Redactrice, schijnt het mij dikwijls toe dat velen zich bedeeld achten met dichtersgaven, of zij het dan slechts schrijverstalenten, wanneer zij zich eenige bekwaamheid hebben eigen gemaakt, tot het afronden van volzinnen, en bedenken blijkbaar niet dat zulk een kunst geen doel heeft, wanneer er niets te zeggen valt. Op mij maakt dat den indruk dat zulk een inzender(ster) der Redactrice een mooie aangekleede pop voorhield, die ze zelf voor een kind aanzag, daarbij vergetende dat een eerste, ja eenige vereischte in een kind, ‘het leven’ is. Een wassenpop b.v. in de étalage van een manufacturier, mag zich leenen voor het doel, n.l. om een costuumpje aan 't lijf te toonen, doch de pop zelf verveelt. Aannemende dat nu zulk een winkelier ook de pop zelf gemaakt heeft, dan is het begrijpelijk dat hij er zelf aanvankelijk meer in ziet dan de toeschouwer, doch laat de man eens dag aan dag zijn maaksel zien, dan zal ook hij, zoodra de herinnering aan de moeite die hem de samenstelling kostte, wat is uitgewischt, het ding zelf weinig aandacht waard keuren. Mij dunkt zoo zou het ook gaan met de produkten der vele auteurtjes, wanneer zij het geduld hadden, te wachten iemands oordeel te vragen, tot dat zij zelf hun arbeid, eens met tusschenpoozen van eenige weken beoordeeld hadden. Veel van 't geen eerst zoo schoon, interessant, voortreffelijk scheen, zou in hun schatting dalen naar mate de herinnering aan de moeite die 't gekost heeft verflauwde, en zelfs bemerkten zij misschien, slechts een pop te hebben aangekleed.
Een kind, levend ditmaal, is altijd lief, en opnieuw verrassend door zijn oorspronkelijkheid, zelfs in een sober pakje gestoken, en tooit men het bovendien smaakvol, dan trekt het altijd de aandacht. De kunst intusschen die door sommigen in hoofdzaak beoefend wordt, schijnt te bestaan in 't aankleeden der kindertjes, en meestal wordt daartoe een kantje, strikje, dasje, buisje, of 't heele pakje soms, geborgd in een anderen winkel en wat veranderd, niet verbeterd altoos, als iets nieuws geëtaleerd.
Ik wensch die allen een heusch kindje toe, en mogelijk leidt de ouderliefde dan tot een gelukkiger keuze voor kleertjes, dan modeplaten vermogen te doen.
H.B.D.
| |
VII.
Delft, 22 Febr. 1906.
(Met toestemming der schrijfster als ingez: stuk geplaatst.) De redactrice vestigt de aandacht op den inhoud.
Hoog Geachte Freule.
Als abonnée der ‘Hollandsche Lelie’ waag ik het eens aan U te schrijven. Ik zie zoo menigmaal hoe nooit iemand tevergeefsch in Uw blad, vraagt om Uw raad of Uw steun. Dit bracht mij op 't denkbeeld om mij ook tot U te wenden. Ik tracht door het maken van fraaie handwerken en fijn haakwerk eenigzins in mijn eigen onderhoud te voorzien. Hoewel ik handwerken wel eens maak, ook voor Arbeid Adelt en voor vriendinnen en kennissen, blijven mijn verdiensten toch te gering, nadat ik tijd in overvloed heb. Nu zie ik zoo menigmaal, hoe U zoo vriendelijk en bereid zijt, allen te helpen, die voor zich zelven moeten zorgen, door hulp en raad bij te staan. Mag ik U nu ronduit zeggen wat ik dacht? Wellicht zijn er onder de abonnées dames, die een andere abonnée voort zouden willen helpen, door eens een handwerk te laten maken. Hoe menigmaal liggen er onafgemaakte handwerken of komen er met de a.s. schoonmaak plekjes open, die weer door een ander handwerk kunnen worden aangevuld. - Wat ik werk wordt bij Arbeid Adelt altijd als zeer netjes en frisch beoordeeld. Ik maak heele mooie stellen, buffetlooper en theetafelkleed, gewerkt op wit linnen met twee kleuren Delftsch-blauw, verder met echt linnen kant zijn deze werkelijk heel mooi, ook zeer mooie nachtzakken en haak ook mooie passen voor kinderschortjes, die heel erg in de smaak vallen. Kalm handwerken staat de dokter mij toe; echter niet fijn wit borduren; breien en naaien met machine; doch andere handwerken wel. Ik ben bij Moeder thuis, die zelf oud is en slechts met groote zorgen voor mij mede zorgt. Vandaar dat ik zoo gaarne meer wilde verdienen. Mijn huwelijk was niet gelukkig, zoodat ik reeds weer tien jaar thuis ben. Mocht U inlichtingen van mij willen bekomen, dan is mijn adres bij de redactrice te verkrijgen en evenzeer namen van personen, die omtrent mij alle gewenschte ophelderingen kunnen verschaffen.
|
|