De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTooneelindrukken van Johan Schmidt.
| |
[pagina 588]
| |
voor ons te staan, kil-grijs, de nok half gestoken in 't vochtige waas. - Gaat 't Kris? - Hè?.... - Of 't gaat? - Ja - hu - uh... uh! Suf flauwden z'n pupillen in troebel beaderd oogwit, geel doorloopen - toen ie op mij neer keek - z'n hoog figuur naar me over neigend. De mond vertrok tot 'n goedig lachje. - Wat ben....'k.... in.. teressant.... uh.... uh!.... Wat neem jullie notitie... van.... me.... en.... De barsch-schorre woordbrokkeling knauwde af in snijdend hoest-gekerm. Z'n kaken roodden en z'n gansch wezenloos gezicht vertrok tot 'n angstwekkend mom-bakkes.... De armen slap-strekkend zocht ie staanblijvend, z'n benauwing uit te schudden in 'n wanhopige hoestkramp.... Als 'n drenkeling grepen z'n vingers, klauwend gebogen zochten ze iets te omprangen - om niet te verstikken.... Toen zakte 't zware, scheurende, droge gebulk - gorgelden slijmblaasjes uit z'n keel.... Op de keien spoog ie bloed.... Uh! úó, ah - ùùgh.... .... Da's... zóó... uh:.. uh... goed... da's 't laatste.... jong - m'n restantje.... long.... ùm.... - Bè je dwáás?.... Wat moest ik tróósten, wat? Dat ie dwáás was... 'k Zag immers dat ie stervende was. - Jónge.... jònge.... hakkelde ie.... 't duurt goddank.... niet lang... meer... 'k Ga gauw dood. - Wat ben je vervelend met je dood... Je lééft nog làng! - Làng?!.... krijschte z'n ruw orgaan.... Làng!! Máàk me niet ongelukkig.... als je zegt.... dat ik, nog lang leven moet.... ùh.... ùùg!.... zou 'k!.... 'k Ben zoo blij, dat 't gauw voorbij is.... 't Kan niet langer.... 't mag niet.... 'k Kan me niet..... meer bewegen.... van vermoeienis en voor m'n maag ligt 'n prop.... 'n pròp zóó zwáár!!... kerel zoo zwaar. - En 'k ben zoo blij dat 'k.... dat 'k.... òòò.... òò.... zoo blij.... zóóó blij dat Grietje getrouwd is geweest.... als ik in de kist ga ùh.... ùh!!.... Nou is ze 'n fatsoenlike weduwe.... als ik dood ben.... Dat was ze in haar oog niet.... als ik ongetrouwd.... óó.... m'n zij.... hè.... en dat ellendige gewicht voor m'n maag ò!! Dan had ze máár met 'n komediantje geleefd.... geleefd!.... zonder 'n huwelik.... Nou is ze getrouwde vrouw..., al zal 't maar 'n paar weken geduurd hebben.... Ik weet dat 't gelukkig gedaan is.... afgeloopen.... Wonderlik-goed, intens tevreden vouwden z'n kaken, rimpelde z'n mond tot 'n lachje. .... voor Grietje is 't beter.... veel beter.... ze is niet rijp.... um.... ggg.... uhm niet opgewassen tegen den maatschappeliken stroom.... die over 'r hoofd komt woeien.... als ze maar geleefd heeft met me.... 'n acteur.... Mooi theatraal gesproken - niet? - Vrouwen zijn.... niet rijp, lang niet rijp voor 't vrije leven. Uiterlik vertoon.... meegepraat.... meer niks.... ùm.... Even rusten'.... Wat 'n beroerde lucht voor mij.... die damp.... - Loop liever langzaam door, voetje voor voetje, Kris. 't Is onsekuur te blijven staan. - Jà - hindert mij niet meer.... - Kom.... 't Is voor.... o.... he.... dat steekt - foei.... pijn rrrr.... hh.... m'n vrouw beter dat ik 'r tusschen uit trek.... 'n teringlijer.... die geen brood voor haar verdienen kan.... da's toch niks.... Voor háár ben 'k zoo blij dat we getrouwd zijn.... Hoe ver is 't hotel? - 'n Paar minuten nog.... - .... Dat spelen van avond.... dat spelen.... o... o... wat 'n marteling. 'k Doe 't om die paar centen.... 'k heb in lange geen geld verdiend.... O.... 'k moet 'r niet an - denken- vanavond!! Hoe kon Ribot mij zoo'n rol geven... die rol, Frits Friddelfitz.... Is dat nou 'n rol voor 'n kapotte stumper als ik.... Nou moet ik lachen,.... vanavond.... 'k ben zoo angstig.... zóó ellendig.... als 't 's niet goed afliep.... als 'k 't 's erg leelik déé... Als 'k 'n biljet van Oom Braesig zie.... òò.... was 't maar al gedaan. - Niet huilen, Kris.... niet huilen. Ik zal 't wel voor je opknappen, als jè 'r zoo tegen opziet.... - Jij? En m'n verdienste dan?.... Ik zweeg. - .... Lachen.... hu òò ò - die benauwdheid.... lachen als je op krepeeren staat.... Lachen en dansen... 't Is om die paar centen, dat 'k 't doen móét.... Je hebt altijd nog wat amour-propre... 't Komt ook, omdat m'n vrouw niet ziet, hoe ver ik al ben.... kan zij 't helpen.... Ze is geen dokter.... O, dat gewicht, die vracht op m'n maag, kermde ie weer.... 'k Geloof dat | |
[pagina 589]
| |
Grietje denkt, dat 't over gaat - dat 'k nog genees.... uh.... uh!.... Ik ben 'r tot last.... iedereen tot last.... Die me meeneemt op reis, doet dat uit medelije.... en 'k zie zoo tegen spelen op.... o Gòd!.... rrg.... God.... 'k zie 't doek al opgaan.... wat is 't èrg.... Met m'n ziek lichaam.... ò ò ó - 't acteursleven is al niet schitterend en dan moet je nog van de tweede of derde grond zijn.... en ziek.... téring.... zwaar ziek.... - Toe Kris, spreek zooveel niet.... - Had ik 't stuk maar mogen kiezen - vàst geen Oom Braesig besloot ie grijnzend. - Zoo.... wees vroolik - nou doe je verstandig. - Klets niet, beet ie.... Ik vroolik.... um.... um.... ik.... ik.... Hevig schokte ie - z'n woorden door 'n blaffenden hoest-aanval aamechtig opslokkende.... Inéén kromp ie als de vlagen uit z'n keel persten, de luchtzuiging van z'n lekke longen knierde in de eenzame straat. Wild gierde ie, de fletse wangen van zweet en tranen bedropen. 't Klonk zoo akelig tusschen die nauwe huizen-reet, 't klokte terug, náár en enkel, als 'n veraffe echo. Z'n broze romp was op m'n borst gezegen en niet dan met uiterste inspanning gelukte 't mij staande te blijven. Welk 'n vreeselik oogenblik, als je meent 'n lijk op je te zullen voelen, als je vreezend wacht op een laatste klacht.... Wat al bizarre gedachten flitsen, kruisen je brein. - Wat zie je in je wonderlike dingen gebeuren in die paar minuten van hopend steunen - van uitputting.... Je ademhaling werkt niet.... je voelt je bloed wegzakken.... je wijkt, wijkt terug - 't klamme vleesch van z'n grijpende hand - van z'n zweet parelend voorhoofd doet je ijzen.... 't plakt op 't jouwe....
Afgemat kwamen we in ons hotel, waar één bedrijf nog eens moest gerepeteerd worden. Daarna gingen we aan tafel. Deelnemend hebben we 'm gadegeslagen. Elk at met trage happen. We rekten 't middagmaal - om hem te laten schrokken, schrokken aan z'n doodsdisch, zoo feestelik, rijkelik, blank gedekt met niet alledaagsche spijzen. Zonder op te zien, zat ie, met strammen rug, hongerig naar de schotels te loeren, verslindend onverzadigbaar, al wat onder zijn bereik geschoven werd. Gulzig ledigde ie z'n bord - tegelijk grissend naar nieuwe gerechten, en we gunden ons... 't genoegen, de teringlijder te laten smullen, die woest brokken slikkend, telkens z'n overpropte slokdarm rug-op-krommend ledigde. Z'n mond bleef bijtend geopend, om heel snel, bij slikken even dicht gehapt te worden. Z'n doods-festijn.... die welvoorziene tafel.... we zagen 't.... Bedrukt zijn we opgestaan en naar den schouwburg gedrenteld. In de natte avondstilte van 't provincie-stadje sjokten we, hem in ons midden houdend en steeds basten vreeselike galmen uit z'n stroef balgende borstkas - struikelde de krachtelooze over brokken steenen....
Daar in 't kijkhuis, achter de coulissen ons optakelend, bij gebrek aan kleedkamers, zat Kris ter neer, bedeesd, verlegen zich afzonderend voor 'n kostuumkist - temidden van requísíete en stukken décoratief. Boven hem sputterde 'n gasvlammetje. Schroeilicht, rood brandend in de oogen, sudderde op z'n hoofd en schouders, schrilde in 't spiegeltje, dat ie in zijn bevende hand hield, om 'r zich te bekijken, na iedere schmink-veeg. Dat schouwspel achter de schermen, waar weg-donkerend in den bruinen schemer, 'n stervende komediant zich opsmukte, is niet alledaagsch - niet gewoon. De vleeschverf, zooveel gezonder kleurend op 't lijkenwit van Kris verschrompeld vel, was de scherpst-denkbare parodie. Om beurten kwamen we bij 'm praten - valsche verzinsels brabbelen. We lonkten 'm toe als bràve menschen doen.... omdat ie zoo náár was, omdat je 'm moest opbeuren en niet aan z'n lot kon overlaten.... je kon nóóit weten.... zoo'n zwakke. 'r Was over geredeneerd zijn rol te laten doubleeren, maar met wien?.... Hadden ze geweten, dat het zóóver met 'm was!.... Te midden van geklodderde bloemen op stijf bordpapieren vazen, afgeknabbeld aan de randen, bewoog ie - verscholen achter muurbrokken, die vouwend in elkaar hingen door gebroken geraamte-latten, kamer-vakken, versleten gordijnen, opgerold en bedekt met 'n laag stof, schragend op kaal-geschaafde stoelen, waaronder klein goed, tot versiering dienend van 't gebrekkige tooneel, zwarttend in 't schaduwgat vol attributen. Futloos, de armen slap-afhangend rustte hij, als uiterst consciencieus z'n pezige vingers 'n kleedingstuk om z'n schonken hadden gewurmd - dra kroop ie in den tochtigen hoek, om ongezien te kunnen sluimeren op de canapé. Zóó! Dat omhangen geraamte met schminkmom te zien krimpen, pijnkreten terugduwend, hoest-kriebeling wegsnikkend - om toch maar flink te schijnen - uit angst niet mee te mogen doen.... dàn die schuwe, flikkerende gas-gloring geluidend als 'n prevelend gebed, en alles rauw-omfloerst van | |
[pagina 590]
| |
kale, halve, schaduw-vegen, diep-strekkend in rulle grijzing, wordend één dofzwart met 'n lichtvlek op den muur, waarin 't silhouet staat van Kris hoofd, dat over den canapé-rug leunt en jammerend muzikanten-geknoei uit de holle zaal komt.... zóó.... zoo!....
Ik kwam bij 'm, toen 'k me gekleed had. Hij lag met gesloten oogen op de plucheronding van 't meubel. We leken beide welvarend met onze frissche gezichten! Weeldeblosjes lagen op onze bepoeierde wangen, terwijl de Mecklenburgsche joppen, groen opgeslagen aan de mouwen, de laarzenkappen over onze gele pantalons-coulants, pittige voornaamheid gaven. Ik scheen steviger, fermer dan Kris. Plots recht-opstaand van schrik, was 't 'n opgeschoten lummel, blééf ie 't in 't te korte - toch te wijde pak. Z'n pantalon kon niet om z'n dijen spannen, zakte zwabberend af, langs de houterige beenen. - Nou Kris? Hoe gaat 't?.... - .... Als.... 'n.... lamme.... ù.... ò.... dat spelen.... dat ik spelen moet!... - Kon ik 't maar voor je overnemen. - .... Spreek 'r asjeblieft niet van, 'k wil zoo graag wat geld thuis brengen. Licht rozig oranje sidderde schijnsel neer, vanaf 't hooge gaspitje. Kris platte, grijze handen zagen groenig bevlekt. Op 't tooneel timmerden knechts vakken vast, holden ze heen en weerom - smeten ze met planken, met meubelen, die krakend op den vloer knakten. .... Ze beukten spijkers in 't vermolmde hout van décorstukken, die niet meer goed konden. Ribot, de regisseur wandelde 't tooneel over, keerde zich bij 't voordoek gekomen, naar de changeerders. - Dat moet hier, meneer.... eerste acte toch?.... Línks 'n huis.... en hier 'n tobbe. - Waar zijn de stroozakken?.... Zakken met graan voorstellend? - Die heb 'k niet.... - Niet? Die moeten 'r zijn. Ik speel Oom Braesig niet - zonder dat ze 'r liggen.... Ik kom niet op hóór - meneer de changeerder.... Ribot kwam razen over zulk 'n brutaliteit - stampte van kwaadaardigheid. Kris hielp zoeken naar benoodigdheden - grabbelde in 'n kist. - Blijf nou zitten.... - Zitten, klaagde ie.... Ribot schreeuwt zoo barbaarsch. - Ik ben bang dat ie - als 'r iets niet op tijd is.... nog meer te keer gaat.... daarom help 'k maar.... oh.... üùùh.... 't geeft wel níet véél.... hè?!.... 't Doet... Weer raspte 'n holle, borrelende rocheling - spoog ie bloed in z'n zakdoek.... 't Doet me zoo zeer.... dat geschreeuw.... Hield die muziek nou maar op.... en.... ùùgg.... hò.... hó...., uh.... was 't in gods-naam gedaan! - Zou Ribot niet roddelen als ik.... 'n verkeerd wachtje geef.... of 'n woordje.... te min zeg? - Nee.... hij weet, dat je niet goed bent. - Allo, bulderde Ribot, aánvang! Kunnen we beginnen, dames en heeren? Kunnen we? - Ja.... ja.... ja meneer. - Afkloppen dan - en hálen.... Kris 't is an jou.... jij begint.... Hou je goed, jong.... Kracht verzamelend huppelde de bijna huilende Frits Friddelfits achterwaarts 't tooneel op en begon. Bij zijden de coulissen stond 't gezelschap te luisteren. De leden zagen elkaar aan in wacht-spanning. Elkeen voelde iets vreeseliks.... We hoorden 'm monotoon dreunen - de woorden kreunden op uit z'n piepende borst. Wat lag 'r naamloos leed-begrip in de gesperde oogen, waarmee allen te hopen stonden in de stoffige schemering van de schommelende, pal opéénhangende bosch-coulisse-lappen. Soms werd 'r mompelend geroepen: op-òp! - Wie? - Ik.... - Nee ik.... Downe-stemmig bleef tot 't einde van de eerste acte - de slotscène, waarin ik Kris zoo wreed zag lijden.... dàt einde - toen ik 'm zag springen.... nadat Kris, Frits Friddelfitz, 'n belangrijke boodschap was opgedragen, 'm tot belooning 'n vos-merrie werd beloofd. O dat einde, toen ie met z'n armzalig lijf hoste als 'n bezetene - toen ie imiteeren ging 'n tocht op z'n denkbeeldig, schichtig paard! Eén lange, krassende kreet van ellende - van verkropt leed.... Gelijk 'n krankzinnige smakte ie 't tooneel rond. Z'n mond was scheef vertrokken, z'n oogen glaasden zwellend, terwijl de gelaatsspieren afgrijselik de perkamenten kaken samen wrongen. Dòl - ontzettend wilskrachtig steigerde-ie - draafde-ie als 'n vos-merrie. Even wankelend, dan weer grenzenloos hartstochtelik joeg ie in 't rond. Puffend, grommend galoppeerde-ie, z'n laatste sappen verbruikend. Ademstooten wasemden uit z'n neerhangenden mond, waarlangs slijmstraaltjes gleden.... Hóp.... là.... hoplá - grauwde ie.... mijn..... vosmerrie.... als.... mòrgen.... uit.... r... ij... den gáát.... vòlg 'k háár.... op.... vos... mer... r-i-e.... z'n knieën kromden en springend plankten z'n voeten zonder veerkracht neer - vlak, bonkend.... woordjes knauwde-ié luchthappend af.... En dàn.... weer... op.... vos... merrie... v... v.... Nu stapte ie in de tobbe - wierp zich nog eens | |
[pagina 591]
| |
op.... v... v... ik heb m'n vóét... ver... stuikt.... Smakkend plofte-ie over de tobbe op den grond. Stroozakken werden op 'm gestompt van achter de boschlappen - rolden risselend af naar 't voetlicht. Einde eerste acte. De clou van z'n rol. 't Doek zakte. 't Publiek applaudisseerde. Kris lag bezwijmd in de tobbe. - Opkomen kon ìe nìet meer. Krommend vouwden de beenen, als knielde hij voorover met ingezakten rug, de armen slap onder hem.... We hebben 'm gedragen naar zijn canapé, gelaafd - verzorgd. Hij heeft gespééld tot 't doek voor de laatste maal viel.
Maar 's nachts.... 's nachts ìn onze kamers!! Koortsig waakten we - speurden we naar z'n zuchten tot 't ochtend werd. Eén voer één slopen we naar zijn kamerdeur, luisterden aan 'l sleutelgat.... Hij leefde nog. Ik heb hem geholpen bij 't kleeden. - Wat ben ik.... dankbaar zei ie - dat ze me.... alle maal.... zoo goed behandelen.... Wat ben 'k dankbaar.... 'k Lijk wel 'n prins. - 'n Koning moet je zeggen. - .... o - oh!.... gg.... Dat Drietje fatsoenlijke weduwe wordt.... ben 'k zoo blij om. - Weduwe?.... - Als je.... als 'k je niet meer zie.... ùh-ùh.... want jullie gaan toch door.... als ik in Boxtel overstap naar.... Amsterdam.... als ik je niet meer - zie - tot... tot... als we geesten zijn... uh.... ù-ù-ù... dàn... als 'k dàn... maar... gezonder... ben. - Kris.... Later dan hij in de coupé komend, 'k had bezigheden, zat ie al paarsigblauw te rochelen.... Na twee dagen van de reis terugkeerend, lag 'n rouw-circulaire thuis. |
|