smakelijke détails in het genre van Geertje's toestand, zal deze hinderlijke schrijfwijze vermoedelijk velen weerhouden het te koopen of te lezen, die er anders gretig genoeg naar zouden grijpen.
Dat is dus ten minste ééne goede zijde aan De Meesters taal, al is het er eene, die hij zelf wel niet zal hebben bedoeld zoo. Wat nu den goren inhoud aangaat, ik geloof niet, dat het noodig is heel veel woorden daaraan te verspillen.
Ik zeg goor, omdat de schrijver zich alleen bepaalt tot, vermeit in al die bevallingsbijzonderheden, zoodat er geen sprake is van 'n verhaal, 'n inkleeding! Geertje komt in Rotterdam dienen, en verslingert zich daar, in den éérsten den besten dienst, die haar wordt aangeboden, aan den man-in-huis, van wien zij dan ook weldra een kind moet hebben. Dáármee is 't gansche eindelooze boek opgevuld! De oom en tante, die zij in Rotterdam heeft wonen, de Maandag, met wien zij bevriend raakt, zij dienen slechts om altijd opnieuw stof te leveren tot gesprekken en tooneelen in verband met de aanstaande bevalling. Als die achter den rug is, gaat het boek weinige bladzijden later uit als een nachtkaars! Natuurlijk óók; schrijvers als De Meester en consorten hebben niets te zeggen, zoeken hun armzalige ‘kunst’ in het tot het oneindige borduren op het een of ander onsmakelijk, dubbelzinnig thema, hoe dubbelzinniger en onfrisscher, hoe mooier natuurlijk!
Als men dergelijke wauwelpraat vergelijkt met een meesterwerk van Zola, b.v. Pot-Bouille, waarin ook een verheimelijkte bevalling voorkomt, dan ziet men zoo recht, wèlke mislukte realisten deze zoogenaamde ‘artisten’ zijn, die niets anders vermogen dan in langdradige leuterpraat al maar voort éénzelfde onderwerp bepeuteren, betasten, bevuilen! De kunst van op het rechte oogenblik zwijgen is dezen heeren gansch en al vreemd! - Eindelooze beschrijvingen, eindelooze gesprekken, alles even uit den treuren lang, en taai, en dor! Want o, de dorheid van dit soort auteurs! Zoo iets als geest, als 'n vroolijk moment inlasschen, kennen ze zelfs niet bij name. Alles is even houterig en harkerig en stijf als hun eigen droge persoonlijkheden van ‘Kunstenaar’, - met 'n hoofdletter. - Johan de Meester wijdt dit product van vroedvrouwstudie aan zijn vrouw, met de opdracht: ‘Boek van liefdesverlangen’. 't Heeft er nog al véél van! In plaats van ‘Liefdesverlangen’ moest hij het liever noemen ‘bevallings-wee’, of iets van dien aard! Want er staat geen woord in van 't móóie, 't hêérlijke, 't zalige, dat dit woord: Liefdesverlangen in zich sluit! ‘Verlangen’ immers doet Geertje niet! Zoodra haar ‘hij’ de hand uitsteekt, en dat is gauw genoeg, valt zij zonder veel omslag in zijn armen, en maakt er geen 't minste bezwaar tegen zijn vrouw te verschalken, door gemeenschappelijke bijeenkomsten elders. Maar dat is maar 'n korte episode in het boek; 't mooie, voor de op dergelijke bijzonderheden zoo tukke lezers, zit 'm immers in die smakelijke nacht-beschrijvingen, van benauwde droomen, en ergere en meer weerzinwekkende gevolgen van het gebeurde; gansch een uitgewerkt relaas van bevallingstoestanden, zooals
een kraam vrouw-verpleegster het niet zal verbeteren, behoudens natuurlijk de méér oorbare taal waarin zij zich zou uitdrukken.
En zulke beneden alle critiek zijnde, dubbelzinnige, stijl-looze leuterpraat komt zich aanmelden als hedendaagsche ‘kunst’, wordt de wereld ingestuurd door iemand die, zij het dan ook niet ruiterlijk onder zijn eigen naam, optreedt in De Nieuwe Rotterdammer als criticus, vóórlichter van 'n heele boel heel eerzame burgervaders, en deftige huismoeders, welke zich van de Geertje-literatuur met afschuw afwenden, 't niet zouden willen gelooven, als je hun zegt: ‘Mijn goede menschen, de man die jullie elken dag vóórkauwt in je lijfsblad 'n critiekje, is dezelfde, die heeft geschreven dat door je verafschuwde Geertje!’ - Zelfs als de heeren wèl met hun eigen naam alles onderteekenen wat ze schrijven, dan nòg is het zoo gemakkelijk om het met namen niet zoo nauwkeurige publiek vandaag dit morgen dat vóór te praten! Nog onlangs is het mij gebeurd, dat een getrouw Telegraaf- lezer maar niet kon gelooven, hoe Henri Borel de auteur is van Levenshonger! Jawel, dat boek kende hij! Maar juist dáárom kon hij 't niet gelooven.... ‘Henri Borel, dáárvan de auteur!’
't Spreekt echter van-zelf, dat voor zulke vergissingen niet de auteur verantwoordelijk is, maar alléén de slecht op-de-hoogte-zijnde lezers! Zoolang je den moed bezit éérlijk en onafhankelijk je eigen naam te plaatsen onder alles wat je schrijft, zoolang heb je het recht vandaag dit morgen wat anders te beweren, van 'n misschien tegenovergestelden aard! Het publiek wat op de mouw spelden zit 'm in het brave of schoone dingen verkondigen naamloos, zoodat je met je naam