hand even haar zacht, goudblond haar, dat golvend tot over haar middel neerhing.
Ze haalde haar schouders op, en een beetje geërgerd hem aankijkend met haar mooie, donkere oogen, zei ze humeurig:
‘Gunst Jan, schei nu uit! Je moet ook altijd aan mijn lijf komen!’
Plagend nam hij zijn hoed af, en antwoordde:
‘O pardon; ik zal 't nooit weer doen, als 't je hindert, 'k Zal maar blij zijn, als het 't volgend jaar is, dan zie ik je elken dag niet meer ook!’
‘En ik jou niet! Gelukkig!’
‘An, ga je mee een poosje in 't veerhuis? Ken jij je geschiedenis? Ik niet! 't Is voor de derde les, en 'k heb alleen voor de eerste twee geleerd!’
‘Nee Els, laten we 't even over gaan lezen. Kom mee! Jammer, dat 'k nu mijn Engelsch zoo goed geleerd heb,’ antwoordde ze zuchtend.
‘Dan zit 't er in voor een andere keer,’ lachte Elze.
‘Ben je mal, dan is 't er al weer lang uit!’
Ze zetten zich vlak bij 't raam, dat aan den buitenkant vol met spinnewebben zat. 't Was er een geroezemoes van stemmen, en de tabaks- en sigarenrook hing als een walm boven aan de zoldering.
‘Ik zeg maar,’ zei boer Piete, ‘dat 't van de jaar beroerd schraal met de aarepels gewest is. Mins, hou op, van zooveul land. Anders heb ik vast wel driemaal zooveul, vast wel! En slechte deronder! Je mot ze toch allegaar maar weggooie, is 't waar of niet? Ik zeg maar, vroeger....’
‘Thijs, Thijs....’ De deur werd opengeworpen en drie flinke jongens, met blozende wangen én schitterende oogen stormden binnen.
‘Thijs, Thijs, we hebben de Schoonhovensche hooren fluiten. Die zal eer hier zijn, dan de Dordsche. Hij is bepaald al dichtbij!’
Nu Thijs - dat was de veerman - had hart voor zijn reederij. Hij kon veel verdragen, maar als je iets ten nadeele van de Dordsche booten zei, al was 't nog zoo'n kleinigheid, dan.... werd hij op een verschrikkelijke manier in zijn fatsoen getast.
‘Dat zijn nog eens kapiteins,’ ging de kleinste voort, ‘die durven wat, zie je, die durven wat!’
De boeren hadden hun groene zakjes al in de hand genomen, en mompelden zoowat van ‘as dat waar is, dan....’
‘Maar, 't is niet waar’, barstte Thijs uit. ‘'t Is nooit waar, 't is niet mogelijk. Wat wil jullie van de Lekbooten....’ zijn stem stokte - ‘ik weet wel zoo zeker als twee maal twee vier is, dat de eerste niet voor negenen hier is. De kapiteins en de stuurlui - machtig veul praas hebbe ze, dat hebbe ze. Maar as 't er op ankomt, zijn ze zoo bang as wezels, allemaal! En de booten, kom hou op, ze doen een half uur over 't anlegge.’
‘Ja, lastig as ze niet hohouwe kenne’, zuchtte een oud vrouwtje.
‘Man, man, maak je niet dik’, giegelde de grootste bengel. ‘We zijn misschien wel in de war geweest. Kom Fik, ga jij de baas maar eens streelen. Anders gaat de baas....’
‘Marsch, vooruit! Jullie de deur uit, of je eigen stilhouwe, en van mijn hond afblijve. Nee, der ken geen eene boot tegen die van ons op; ik heb 't honderdmaal gezien!’
‘Thijs, wil je eens opsteken? Lekkere sigaretten, jò, pas een nieuw merk. Kremlins heeten ze. Alsjeblieft?’
‘Dank-ie wel, jongeheer!’
De veerman kwam weer heelemaal tot zichzelven, en de jongens gingen lachend heen.
An en Elze hadden haar boek nog niet open gehad, begonnen 't nu door te bladeren.
Elze begon van de eerste bladzij af de teekeningetjes te bekijken, die ze er onwillekeurig opgezet had, terwijl ze leerde.
Bijna overal stond iets; op den omslag, boven en onder de letters. Ze bekeek ze met welgevallen, en herinnerde zich weer precies, waar en wanneer ze 't gedaan had. Ze glimlachte ondeugend, en in haar oogen lag een wereld vol pret.
't Waren allemaal leuke dingen, caricaturen van allerlei soort menschen.
Verder lag 't vol met papieren, waarop aanteekeningen: een tamelijk goed-geslaagde teekening van Mademoiselle, waarvoor ze een week uit haar les gestuurd was en andere souvenirs.
‘Wat heb je daar voor een aardige kiek?’ vroeg An, terwijl ze zich een beetje uitrekte.
‘Van Jan. Hoe vindt j'm. 't Is nog van van den zomer. Ik stel de schoone slaapster voor. 'k Lag op die bank met klimop er tegen, je weet wel. Hij heeft er nog meer van Joost en mij genomen. Dat 's waar ook, hij zou ze vandaag meebrengen. 'k Zal eens gaan vragen’.