De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan de correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnende, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Abonnée uit Drente. - Ik plaatste Uw stukje dadelijk. Heeft het geholpen? - Ik vréés van niet. Op punten van wezenlijk helpen in zulke dingen zijn de menschen niet zoo gauw klaar, dan wanneer het ge-vergader geldt Gaarne verneem ik van U, of het U is gelukt. -
Knorry. - Daar zijt gij nu bij mij, als tooneel-redacteur aan het Dagblad De Telegraaf, aan het rechte kantoor. Neen, uw kennissen hebben ongelijk. Ik voor mij vind tooneelspelers even goed kunstenaars, als dichters, letterkundigen, schilders; en in het buitenland worden zij ook aldus beschouwd. Sir Henry Irving was geàdeld door den Engelschen Koning. Coquelin kwam bij Keizer Willem II op visite, toen hij in Berlijn speelde; fransche, engelsche, duitsche acteurs en actrices van beteekenis komen in de allereerste kringen in Parijs, in Londen, in Berlijn, Munchen, Dresden, etc. Juist omdat er ten onzent zooveel vooroordeel heerscht, sluit men de tooneelspelers stelselmatig buiten het verkeer met de beschaafde klasse, en daardoor hebben zij, die dikwijls van héél eenvoudigen afkomst zijn, geen gelegenheid zich te beschaven in practischen zin, goede manieren aan te leeren, zich te ontwikkelen in natuurlijkheid, distinctie, in al datgene wat voor hen onmisbaar is, om de stukken die zij vertolken weer te geven op een wijze, die het wezenlijkgedistingueerde publiek bevalt. Dientengevolge blijft de zaak van twee kanten sleepen. Eensdeels blijft het dikwijls in de tooneelwereld een eigenaardige toestand van gebrek aan beschaving; anderdeels houdt het betere publiek zich stelselmatig verre van de hollandsche tooneelspeelkunst, en komt alleen als er ‘wat bijzonders’ is te zien, en dan in hoofdzaak nog alleen bij Het Ned. tooneel en bij De Rotterdammers. - Juist door het toetreden van beschaafde menschen tot het tooneel, zou het zeer zeker dikwijls beter worden, maar, om zich aan dat leven te wijden, in ons land, bij onze toestanden, moet men wel veel moed en durf hebben als beschaafde jonge-vrouw; daarvan kunt gij zeker zijn. Aan den anderen kant, als gij de wezenlijke roeping in U voelen zoudt, dan zie ik er geen enkel bezwaar in, om U daaraan te wijden zoo goed als aan iedere andere kunst. - M.i. staat een tooneelspeler, in theorie, in geen enkel opzicht beneden een dichtenden, schrijvenden, schilderenden of musiceerenden kunstbroeder of dito zuster. Als hij of zij dit doet in de praktijk, dan ligt dat aan zijn of haar eigen gedrag of onbeschaafdheid, maar niet aan het vak op zichzelf. Gij moogt mij gerust die andere vraag voorleggen. Ik vind dat volstrekt niet ‘brutaal’. Integendeel, hoe meer ik U helpen of raden of inlichten kan, hoe aangenamer het mij is. | |
[pagina 447]
| |
Alpha. - Prijsvraag ontvangen. - Wel waarom zoudt gij U over Uw poging excuseeren? Dat is toch geen ‘dichten’ maar een deelnemen aan een wedstrijd. - Nu heb ik een extra-goed geheugen, maar toch moet ik dezen keer erkennen, dat ik me Uw naam niet herinner van drie jaar geleden. Misschien wilt ge me nog wel eens inlichten wáárover we toen correspondeerden?
C.H - W. - Gij hebt inderdaad lang gewacht. Hoe 't mij hier bevalt? Heel goed; ik vind de hóófdzaak dat je thuis meegaat; zij die je lief zijn. En dat is bij mij 't geval.
Felix. - Ik ben blij dat de Lelie U nog steeds zoo bevalt. - Wat De Telegraaf betreft, vraag eens een paar proef-nommers aan, dan kunt gij zelf zien of dat Blad U aantrekt. Vlug lezen is altijd een eigenschap van me geweest. Toen ik een kind was wou mijn vader mij geen nieuwe boeken meer koopen, omdat ik de dikste deelen na twee uur had verslonden, zoo tusschen de schooltijden in. Ik herinner me nog, hoe ik 'n zeereis met hem deed naar O. Indië, en met hem aanliep bij Nijhoff om voor die lange dagen aan boord lectuur voor me te koopen. Ik mocht een heelen stapel uitzoeken, en ik kwam me de koning te rijk voor, met zulk een bezit. Als ik nu de stapels aanzie, die dagelijks toevloeien voor Telegraaf, Hollandsche Lelie, Soerabayasch Handelsblad, van allerlei uitgevers, dan moet ik glimlachend terugdenken aan toen. Want toen was lezen me een uitspanning. Nu is het mijn werk geworden. Ja, reizen is heerlijk. Ik kan soms, met de oogen dicht liggend, heimwee-krijgen naar de Riviera, of naar dat aanbiddelijk Italië; en mijn huisgenoote en onze Marie beweren, dat onze Bennie daarom bij mij zoo'n streepje vóór heeft, omdat hij een kleine Menton-nais is, en me daardoor steeds herinnert aan zijn heerlijk geboorteland; ik wou dat Carnegie mij wat mee gaf van al zijn millioenen, dan bouwde ik me dadelijk zoo'n villa op Garavan, of nog liever op Cap Martin. - Hij zou er nog méér nut mee stichten in elk geval dan met z'n gekke Vredespaleis, dat alleen maar dienen zal, om de daar vergaderende heeren een gelegenheid te meer te bieden tot phrasen-maken, en met woorden zonder inhoud om zich heen gooien. -
Jaru. - Hartelijk dank voor Uw brief kaarten. Gij zult nu wel weer thuis zijn. Gaat gij nu naar den Haag? Hebt gij het adres gekregen?
Antoinette. - Ja, dat moment in Tannhaüser vind ik ook zoo mooi; 't is wel mogelijk, zooals ik Wagner-kenners wel heb hooren beweren, dat deze opera muzikaal niet hóóg staat; dat kan me niet schelen; ik heb haar lief, muziek en al; ze zegt me zooveel, ze sleept me elken keer opnieuw mee; het is zoo menschelijk, en de passie van Tannhaüser in den zangerswedstrijd is zoo mooi. - Neen ‘rust’ geeft het leven mij niet. Er is te véél onrecht. Ik kan haten. Dat vind ik deugd. Geen personenhaat. Maar haten al de gemeenheid, huichelarij, kleinheid, conventioneele leugen, etc., etc., collectief genomen. Wat helpt het! Je moet er toch in berusten, dat de grootste smeerpoetsen met 'n uitgestreken gezicht zitten in zedelijkheids-vereenigingen, en dat de ellendigste schurken met 'n eerbaar-brave tronie ter kerke opgaan, etc., etc. (Aan menschen, die zich misschien ergeren aan het leelijke en ‘onbeschaafde’ van 't woord smeerpoets, zij hier meegedeeld dat ik voor dergelijke lui geen zachter uitdrukking kan gebruiken.) Marie Antoinette is ook een mijner liefste historische figuren. Zij was zoo vrouw. En dan haar later zoo nobel dragen van haar Koningin-leed. Haar portret in Versailles vóór haar onthoofding is een der aangrijpendste afbeeldingen van haar, zoo wreed-ineens verouderd, maar zoo edel in haar vernedering. Om Marie Antoinette haat ik ‘het’ volk. Je kunt er uit zien, wat zij zijn, als ze worden losgelaten! Hun grieven, hun opstand, begrijp ik; veel beter begrijp ik die, dan hun slaafsch Hosannah-geroep voor een grootheidje met 'n lintje aan! Maar als ze de macht verkregen hebben, dan gedragen ze zich als losgelaten duivels. Je moet de verschrikkingen van de fransche revolutie maar lezen, om te begrijpen wat er misdreven is aan dien onschuldigen Dauphin, 'n kind toch, en aan die arme beminnelijke Elizabeth. In Parijs is 'n kleine kapel, gewijd door Marie Antoinette's dochter aan de nagedachtenis harer ouders en van haar tante. - Als je daar staat, en de vrome testamenten van die vermoorden leest, die daar staan ingebeiteld, dan komt er een woede in je op, om het altijd zegevierende onrecht, om het onbillijke, dat die onschuldigen, die Koning die het goed heeft gemeend, die wezenlijk-vrome zuster, die onschuldige Oostenrijksche prinses, betalen moesten zóó wreed, zoo onmenschelijk, de opgehoopte zondenschuld van dat verachtelijke wezen: Lodewijk XV. -
Manosca. - Vermoedelijk is Uw stukje dan bij de manuscripten die ik nog moet lezen, en ik zal U dan den uitslag melden in de opgave van geweigerde en aangenomen bijdragen.
E.R. - Gij haalt een naam aan, en schrijft ‘zooals in dat geval’. - Wat bedoelt gij daarmede? Ik begrijp dat absoluut niet, en wil het gaarne van U weten. Kent gij die persoon? - Waarom zou het in-correct zijn alle correspondentie te lezen? Zij is immers openbaar. Ik kan me best begrijpen, dat gij U nu jonger voelt dan op Uw twintigste jaar. Zoo gaat het dikwijls. Maar niet, dat gij het een jong gevoel vindt om reeds halfweg het leven te zijn ‘omdat men minstens nog evenveel jaren heeft af te leggen.’ Integendeel, hoe ouder je wordt, hoe sneller de jaren vliegen, hoe méér je denkt: wat gaat het vliegendgauw; in een oogwenk heb ik den uitersten grens bereikt. En dan het heengaan van die je gekend hebt, zelfs al zijn ze veel ouder dan je-zelf, familieleden, vrienden van je ouders! het herinnert je zoo telkens weer. dat je zelf wordt het ouder geslacht, en dat het jongere bezig is je naar je graf te dringen. - Ik voor mij zou het vertoonen van St: Nicolaas op school goedkeuren. - Men behoeft er immers niets angstigs aan te verbinden. Hij is toch een goede bisschop. En 't brengt zooveel poëzie in het kinderleven. Ontneem toch den kinderen niet dat beetje illusie, dat de rauwe werkelijkheid hen gauw genoeg ontrooft.
Mevr: A.C.F - G. - Vriendelijk dank voor Uw schrijven. Ik zal het bewaren voor inlichtingen van vraagsters of klaagsters op dit punt. Ja, over die andere zaak kunt gij natuurlijk schrijven, zoodra gij Uzelve voldoende voorbereid acht. -
D.T. - Vorige prijsvraag. Ik kan onmogelijk aan Uw wensch voldoen, uit gebrek aan tijd. Reeds vroeger heb ik U slechts bij uitzondering geantwoord; zooals gij weet. En nu de zaak is afgeloopen, en gij-zelf deelneemt aan de nieuwe prijsvraag, is mij mijn tijd te kostbaar, om nog eens in een vruchteloos debat met U te treden.
Abonnée. - Ik zal Uw beschouwing over Gelukkig-zijn niet meer uitvoerig beantwoorden, want wij zijn hot eens; alleen geloof ik, dat ook het véél te doen hebben je niet bewaart voor denken over het levensleed. Als je eenmaal gezegend (of gevloekt) bent met een denkende nutuur, dan komen je gedachten overal in je op, ook midden in de drukste werkzaamheden, als vonken die door je hersenen vliegen. En dan ook zijn er de nachten, wanneer je ineens wakker wordt, en al de indrukken, die je over dag geen tijd hadt vast te houden, in eens voor je bed staan en kalm-weg zeggen: Hier zijn we; luister naar ons! M.i. brengt een pessimistische levensbeschouwing méé een soort het leven-weten-te-genieten. Althans zoo voel ik het. - Wat Mad: Bovarij betreft, ik ben het volkomen met U eens, dat men eerst recht toont ‘dom’ te zijn, als men zich den schijn wil geven dan van alles verstand te hebben, maar bovendien.... er is niet de minste reden waarom gij, om | |
[pagina 448]
| |
dat gij anders denkt over iets dan ik, in mijn oogen ‘dommer’ zoudt zijn. - Echter, gij hebt waarschijnlijk niet geheel begrepen uit mijn korte aankondiging, dat ik het woord juweeltje alleen bezigde uit een kunst-oogpunt. Als karakter-studie acht ik dit boek een meesterstuk - ‘Hartstocht, liefde of zinnelijke begeerte’, vraagt gij. Mij dunkt, van alles wat, maar vooral van het eerste en het laatste. Vergeet ook niet, dat de schrijver een franschman is, die ontleedt het karakter eener fransche vrouw, anders, hartstochtelijker, temperamentvoller, dan ons koud-hollandsch ras. - Dat haar zich geven aan dien tweede geen liefde is, maar zinnelijke overgave ben ik met U eens, maar de auteur bedoelde ook niet een ‘heldin’, een soort sympathieke beklagenswaardige te schilderen, maar wilde een karakter, een vrouw als zoodanig, ontleden. En daarin heeft hij een kunstwerk geleverd. Dat de echtgenoot niet dadelijk de waarheid merkt, is niet onnatuurlijk, komt dikwijls genoeg voor bij de fransche toestanden. - Het antwoord op het stukje krijgt gij in de opgave van geweigerde en aangenomen bijdragen -
N.M. de J. - Uw Kerst-bijdrage kwam te laat voor dit jaar. Als ik haar voor 't volgend jaar geschikt vind, zal ik haar dan gebruiken. Zulke nommers worden niet zoo op het laatste oogenblik gereedgemaakt. Hartelijk dank voor het daarna gekomen kaartje.
Cora. - Hetzelfde geldt voor Uw gedichtje. Zendt een volgende maal bijtijds in. Ik hoop dat de uitgever het nog zal kunnen invoegen in het reeds gereedgemaakte nommer, maar zoo iets is altijd lastig.Ga naar voetnoot†
Paramaribo. - Uw bijdrage en briefje ontvangen; ik wil U gaarne beloven, dat ik een en ander zoo spoedig mogelijk zal nazien. In deze maand komt een opgave van aangenomen en geweigerde bijdragen. Het antwoord voor U zal daar zoo mogelijk reeds bij zijn.
Annie te L. - Gij zult U zelf wel herkennen in dit pseudoniem. Voor den wedstrijd geldt maar één maatstaf; wie 't meest voldoet aan de gestelde eischen krijgt den prijs. Maar toch vind ik het aardig, dat gij mij van Uw leeftijd, omstandigheden, enz., zoo op de hoogte bracht. Ja, dat was een héél besluit: Uw leven zoo onafhankelijk te beginnen, als gij nog nooit van huis waart geweest! Maar als men een vak kiest, en er in wil vooruitkomen, is het beter zoo gauw mogelijk te beginnen. Dan kan men niet steeds meereizen met zijn ouders, natuurlijk. Als ik eens iets geschikts weet voor Uw voordrachten, wil ik er gaarne over denken. Maar wat is Uw genre, ouderwetsch, of nieuwerwetsch?
Noirever. - Ik zal de schets aan mijn huisgenoote laten lezen, of zij zich die dingen herinnert. Maar ik kan er heusch die veranderingen niet invoegen. Dat gaat door den corrector. Ik zal trachten U-zelf een proef te doen toekomen, dan kunt gij-zelf wijzigen. Goed papier helpt U niets tegen de zetter-fouten. - Ja ik begrijp best, dat gij het druk hebt met Uw drukke huishouden, en dat gij slechts een paar bladen kunt bijhouden! Wat ik vind van de vereeniging Rein Leven? Ik neem het onderstaande over uit ‘De blijde wereld,’; daarmede ben ik het heelemaal eens: Reinheid is goed en schoon, als ze gezond is en voortvloeit uit een zuiver harmonisch geestes- en zinnenleven. Reinheid is mooi, maar ze moet iets natuurlijks zijn, een ongeweten gevolg van een krachtig bestaan. Maar wanneer ze wordt tot een lieverig bepraat, een met ijle en teere woordjes omhangen maaksel, dan wordt ze - mij althans - zeer onsympathiek, om maar geen sterker woord te gebruiken. Wie de nummers van Rein Leven leest, zal meer dan eens kriebelig worden en groote neiging krijgen, het blad in een hoek te gooien en den schrijver toe te voegen: och vent, schei nou eris uit met je teere, mooie, verheven, reine reinheid; dat weten we nu toch al lang, dat de onkuischheid een groot kwaad is. Het samenleven van man en vrouw behoort mee tot het allerintiemste dat er is. Wie dat kent als een ding van groote en bizondere waarde, gaat zijn eigen ervaringen niet neerschrijven in een krant. Sommige fijne en teere dingen toch verliezen hunne schoonheid, wanneer we ze met harde koude letters zien gedrukt, die iedereen kan lezen. En daar is dit er een van.’ Juist daarom is mij ook het gedoe van Nellie van Kol zoo onsympathiek, omdat zij zich niet geneerde het allerintiemste op dit gebied uit haar eigen huwelijksleven te vertellen, bij wijze van: Zóó moet je doen! (vroegere jaargang van De Vrouw, onder haar, Nellie van Kol's, redactie.) Ik heb de bovenstaande citaten ontleend aan een zeer verstandige artikelen-reeks over de ‘Rein-Leven’-beweging (door B. in: De Blijde Wereld).
H.H. te S. - Hartelijk gefeliciteerd. Ik ga op Uw wensch niet verder in op Uw brief. - Hoe 't mij in Amsterdam bevalt? Dat zaagt gij reeds in verschillende antwoorden aan andere correspondenten. Ik mis vooral de omstreken van den Haag; niet Scheveningen, dat mij onsympathiek is, maar de Boschjes en het Bosch. Amsterdam is zoo echt-hollandsch-,somber; den Haag heeft nog 'n tintje zonnigheid over zich maar Amsterdam báádt zich voortdurend in de weelde van onze grauwe, mieserige luchten. Ja, gij ziet wel, dat ik nog net zooveel tijd vind als vroeger voor mijn correspondenten en hunne belangen. - En ook de ‘reisindrukken’ komen nog wel, hoop ik. Ik was véél afwezig dit afgeloopen jaar, en ik heb er dus heel wat opgedaan.
Mevr: C.D.H. - Ja, ik was maar kort in Indië; maar ik geloof toch lang genoeg om veel beter Uw boek te kunnen begrijpen, dan de pur-sang-Hollanders. Weet U wat ik zoo heerlijk vind van ‘Indische’ menschen: dat ze niet meer zoo akelig-stijf, aan-vormen-hechtend, vol ouderwetsche harkerigheden zittend zijn, als het soort Hollander wiens gezichtskring niet verder reikt dan 'n plezier-reisje eens in zijn leven naar Parijs; (waar hij dan nog bang is van de drukte, en verlegen wordt door de fransche manieren), en zomers 'n verblijf in een onmogelijke duitsche ‘sommerfrische.’ - Kan het u niet bekoren Uw Indische indrukken ook eens tot een verhaal te verwerken voor de Lelie?
Felix (tweede correspondentie). - Ik haast mij U te melden, dat gij Onze Marie tot Uwe eeuwige vijandin heb4 gemaakt, door háár te verwarren met die door U geziene persoon, die de bel deed. Want dat is niet háár werk, maar dat van de gedienstige onzer mede-bewoners. Ja 't Leidsche plein is druk, maar, als je in een stad woont, vind ik hoe méér drukte, hoe beter. En hier is méér orde en toezicht dan in den Haag; dat lijdt geen twijfel. Ik moest lachen om Uw ‘impressies’ van Amsterdam. Er is véèl van aan; vooral Uw slotzin beäam ik ten volle. Panorama's ga ik in de laatste jaren nooit meer zien. Ik vind ze leelijk. Tenzij er iets heel bijzonders aan te bewonderen valt. Dank voor Uw goede wenschen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Kerstgeschenk. Van ‘Corona’ ontving ik van een mij totaal onbekende een vriendelijk Kerstgeschenk, waarvoor véél dank; terwijl ik graag den naam der geefster zou willen weten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |