groote kaasmarkt, die wij beschreven hebben. Geheel dit waterachtige Arcadië door, zien de mannen er plomp uit en de vrouwen bevallig, maar niet dikwijls mooi, de jongens beslist leelijk. ‘Al het goede uitzien’ is samengevat op de kleine meisjes, die wij op vele plaatsen bij uitstek mooi vonden. Hetzelfde kwam sterk bij ons uit, toen wij een lagere school van eenige honderde kinderen in Hoorn bezochten. De jongens, die van de armste klasse waren en vrij school gingen, waren plomp en van een laag type, terwijl de meisjes netjes, mooi en dikwijls beschaafd waren. Noch wij, noch de inboorlingen, die wij er naar vraagden, waren in staat om ons eenige rekenschap van dit feit te geven, wat zij allen erkenden te bestaan. Maar de jongens in quaestie waren van de laagste klassen en dat kan verklaren, waarom wij, toen wij de gestichten, misdadig of liefdadig, voor de bewaking van den bedelenden of misdadigen arme bezochten, de aanwezigen van zulk een laag type vonden, als om alle belang te dooden, dat wij in de plaats gevoeld hadden. Beide klassen waren van een erger soort, dan in Engeland, of, zooals wij meenen, van over de geheele wereld, verlamd voor deugd van meet af aan, en van zulk een slag, als een meer verlichte maatschappij dadelijk zou dooden, evenals men zou doen met gevaarlijk ongedierte, dat besmetting over het menschdom brengt. In Holland toch is de bedelaar geheel en al gelijk met een misdadiger.
In een land met zulk een spaarzamen geest, zulke vlijt, zulken ernst, moet de man, die niet onder den invloed is van deze atmospheer van eerbiedwaardigheid, en niet wil werken, werkelijk iemand zijn, die buiten de maatschappij staat, niet geschikt om onder menschen te blijven.
Pag. 101-105. De beschouwing van het rustige, gemakkelijke, rijke leven van de Hollanders, dat daar zoo heen snelt, zoo lang nadat de oppermacht over de Zeeën en de voorrang in handel van hen heengegaan is, brengt natuurlijk den opmerkzamen reiziger er toe, om te hopen, dat zelfs ingeval een zelfde lot de wapenen en den handel van Engeland zou overkomen, voor dit land een dito zulk eerbiedwaardige stelling moge weggelegd zijn.
Er moet zoowel een groote ophooping van kapitaal zijn geweest, als van kunstschatten, die niet verkwist zijn geworden, en voor het tegenwoordige zijn de Hollanders een rijk volk, die zich zelve al de weelde van het leven kunnen veroorloven. Het verwonderde ons daarom zoo, dat het dagelijksche bad, zoo onmisbaar aan Engelschen, niet tot deze behoort. Dit blijkt genoeg uit de hotelrekening voor zoo iets. Een koud bad kost ongeveer 10 denaries (c.c. f 0.50) en een warm dito 1 shilling, 3 denaries (c.c. f 0.75). Het is duidelijk en klaar, dat, indien de natie besloot baden te gebruiken, zulke prijzen geen enkel oogenblik geduld zouden worden.
Neemt sigaren. Het Hollandsche volk verkiest ze te rooken en dientengevolge kunt gij ze geheel billijk krijgen; voor een halve cent het stuk. In een nationale behoefte moet op redelijke voorwaarden voorzien worden.
De gevolgtrekking is daarom, dat zuiverheid, zoo merkwaardig in Hollandsche straten en huizen den Hollanders niet bijzonder eigen is, wat hunne lichamen betreft.
Wij zullen hieraan een andere eigenschap van Hollandsche deugd toevoegen, zake talen nl. Zuivere waarheid is het, dat de hoogere klassen vele talen leeren en spreken. De studenten te Leiden toonen een meesterschap over nieuwe talen, dat eenige Engelsche universiteit zou beschamen; zelfs King's Universiteit te Cambridge.
Maar aan den anderen kant zijn de lagere klassen bijzonder dom en onbegrijpelijk, in het verstaan van eenig nagemaakt Hollandsch door een vreemdeling. Gij moogt een volzin geheel zorgvuldig leeren en hem tot hen uitspreken; maar, zoodra zij bemerken, dat gij een vreemdeling zijt, schijnen zij te moeten inzien, dat gij onbegrijpelijk zijt. Wanneer zij er toegebracht kunnen worden, om denzelfden volzin zelve uit te spreken, is het verschil niet op te merken, en van lieverlee zullen zij dit bekennen. Maar het vermogen om te gissen in gebroken Hollandsch, schijnen zij niet te hebben.
Eindelijk komt aan het slot: Wanneer dit volk een Goethe of een Shakespeare had gehad, dan zou het niet een saamgeraapte hoop (crowd), maar een natie, ja een wonder zijn; dit laatste in de wijze, waarop de armen hun armoede gedwee verdragen en de rijken hun weelde genieten.
Amsterdam.
C. WARNSINCK.