tot zoover zijn wij gekomen. Het vervolg hoop ik je later mee te deelen.
De meisjes zijn hier over 't algemeen lief, met klare, onschuldige oogen en blond, springend haar. Echte Germanen en 't is aardig, hoe vriendelijk ze je groeten, als je ze passeert. Maar de jongens! Dat zijn eerst ware rakkers. Och, stadsmenschen klaagt toch niet over de straatjeugd bij u, 't haalt niet bij die lieve, onschuldige dorpsjongetjes. Zoo verregaand brutaal ze je uitschelden en voor den gek houden al heb je heeren in je gezelschap, oude menschen met grijzen baard, zooals laatst, toen Pa over was en we het dorp eens ingingen. Grietje zegt ook, dat de jongens hier zóó brutaal zijn, dat ze meester op straat najouwen en in school met den klomp soms voor hem staan. De jongens schijnen zich zóó de meerdere te gevoelen en de meisjes lijken zoo overtuigd van hare minderwaardigheid, dat zie je aan de groote ook nog.
Loop je als vrouw alleen, vele mannen gaan je voorbij zonder groeten en kijken je aan of ze zeggen willen: Kan je niet knikken?’ En iedere vrouw groet het eerst hier den man, dat heb ik nog aldoor opgelet, waarop ze dan een genadig knikje terugkrijgen. Slechts één geval van emancipatie is me bekend en dat wil ik je even vertellen, op gevaar af, dat Hans, mijn dertienjarige, gloeiend kwaad op zijn moeder wordt.
Er is hier n.l. een veertienjarige jonkvrouw, die openlijk verklaard heeft, dat ze zoo'n ‘schrikkelijke zin’ heeft aan den oudsten zoon van den chef. Eerst had ze Griet in den arm genomen, die het Hans moest meededen, maar Griet dorst het zaakje niet aan, totdat ik er door een toeval achter kwam, en toen die jongedame dat te lang duurde, zond ze het jongste zusje op het perron, die het Hans moest zeggen. Toen de andere meisjes er wat op aanmerkten, zei ze: ‘nou maidje, as ik zin heb in een' jongen, zeg ik het.’ -
Hans wordt razend, als ik hem er mee plaag en zegt, ‘dat hij die meid van 't perron zal trappen, als hij haar ziet’. - Waarom is die jongen ook zoo'n groote kerel voor zijn' leeftijd, hij, die nog zoo vreesdijk graag met broer soldaatje speelt en veldslagen levert. -
Toch een vooruitstrevende jongejuffer hè?
Ofschoon wij hier al meermalen gruwelijk geplaagd zijn door den wind, die ons tweemalen er een dakraam heeft uitgewipt, zoodat de jongens telkens moesten verhuizen naar een andere slaapgelegenheid en zelfs een week op zolder hebben gebivakeerd, - wij midden in den nacht bijna, althans laat in den avond aan 't sjouwen met bedden en ledikanten, - is het hier bij goed weer heerlijk. 's Morgens bij 't ontwaken als het oosten bloost en gloeit en de besneeuwde velden met de grijze schaapjes en de nederige huisjes en 't eenvoudig kerkje met rossen gloed zijn bestraald en dan de zon verrijst, o, dat is prachtig. Dan begint het klokje te kleppen, drie maal drie slagen en daarna een vroolijk gebimbam als wil het de menschen opwekken tot nieuw leven.
Dan, na een paar uurtjes, in de huiskamer zon, volop, tot ze om een uur of vier als een vuurbal langzaam wegzinkt en de hemel purper nagloeit en dan als 't donker is, weer de maan met haar zilverlicht, dat op mij altijd zoo'n kalmeerenden, prettigen invloed heeft, - dat heb je niet in de stad, zoo volop, die zenuwsterkende natuur!
In mijn huiskamer staat nog menig plantje te bloeien. Pelargoniums, Begonia's en zelfs de Primula is opnieuw begonnen en verleden week zat er nog een roosje aan het rozenboompje.
Je ziet, 'k begin hier al te loven en prijzen en raak al knapjes verzoend met mijn lot, niettegenstaande de vele teleurstellingen en beproevingen hier.
Zoo ook met mijn melk, die me het eerste hier een lofzang ontlokte. Die werd hoe langer hoe dunner, zoo zelfs, dat ze blauw door het steeds dunner wordend laagje room heenschemerde. 'k Begreep er niets van en daarom steeg ik op een' avond zelf de trap af om met vriend melkboer te spreken. Hij gaf toen als oorzaak op, dat de koeien pas op stal waren en nog niet wend an 't veranderde voer. ‘'t Zou wel weer beter worden’, troostte hij en ziet, toen hebben de koeien zeker een geducht standje gehad over hun kieskeurigheid, want den volgenden avond was de melk weer bijna zooals eerst. -
'k Kan wel niet met de Genestet zeggen:
‘Over mijn deur komt de lijkkoets thuis,’ maar toch hebben wij van uit de huiskamer het uitzicht op 't kerkhof. Nu, als Griet het me niet had verteld, ik zou het nooit gezien hebben, want 'k dacht, dat het een landbouwerswoning was omgeven door geboomte.