Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I. Verpleegster worden!
Bij het genezen van zieken heeft naast de toediening der geneesmiddelen het geloof of wil men, de suggestie een groote rol gespeeld; hoe geheimzinniger en onbekender het middel, hoe grooter het vertrouwen dat er in werd gesteld. Eerst zocht men die genezing bij den hermiet, den toovenaar, den kluizenaar die met den tooverstaf de kwade geesten wist te bezweren of wel de geheime krachten kende van de verschillende kruiden; thans is het de geneesheer - en soms de kwakzalver - van wien alle heil wordt verwacht.
Er is als vak van studie zeker geen interessanter dan de geneeskunde, als vak van praktijk voor den fijn besnaarde zeker geen dat meer teleurstelling brengt. Men kan als dokter veel geld verdienen misschien, maar men weet dat men zoo weinig hulp in ruil kan geven. De groote les is: pas op dat ge den patient geen nadeel doet; waarlijk wel een sterk negatief programma! Het genot van de praktijk bestaat dan ook voor een groot deel in het onderzoek en de voorspelling omtrent het verloop der ziekte, niet in de behandeling. O, ik weet het, een oogoperatie kan behoeden voor blindheid en enkele chirurgische ingrijpingen kunnen levensreddend werken, maar deze zijn dan gezaaid in vergelijking van de honderde gevallen waarin de geneesheer niets anders kan doen dan den lijder suggereeren dat een voorgeschreven middel hem genezing zal brengen.
Toch is er voor den geneeskundige nog een belangrijker arbeid te verrichten. Hij moet ziekten voorkomen en daartoe den oorsprong der ziekten nagaan - de Hygiene is zijn gebied - en daarenboven bij ziekte de natuur leiden en het lijden zooveel mogelijk verzachten. Hier ontmoet hij de verpleegster, die voor een groot deel die taak overneemt en daarin zeer zeker den geneesheer overtreft - al zou het alleen maar zijn dáárom, dat de verpleegster voortdurend bij den zieke is, de geneesheer maar enkele minuten per dag.
Waardoor komt het dan dat de ontwikkelde beschaafde verpleegster die aan het ziekbed minstens evenveel goed doet als de arts, nog zoo weinig wordt aangetroffen.
Ja zeldzamer dan vroeger, terwijl juist de vrouwen op ieder ander gebied meer arbeid vragen? Want niemand van hen die tot oordeelen bevoegd zijn, zal het tegenspreken dat in de laatste jaren het gehalte der verpleegsters vermindert, dat de verpleegstersstand hoe langer zoo meer achteruitgaat en dat men onder de verpleegsters zeer velen aantreft die niet voldoen aan de eischen welke men aan een verpleegster mag stellen. Wanneer men dan ook het meerendeel der tegenwoordige verpleegsters vergelijkt met het beeld dat men zich ruim 20 jaren geleden van de beschaafde, goed geschoolde verpleegster maakte - een ideaal waaraan door enkele voortreffelijke zusters volkomen wordt beantwoord - is het zeker dat de werkelijkheid ver, zeer ver, beneden het ideaal is gebleven. Zoo spreekt Dr. Aletrino.
De omstandigheden in de ziekenhuizen, de opleidingsscholen waren van dien aard, dat beschaafde vrouwen er niet konden wonen en werken; de huisvesting, de voeding, de arbeid waren ingericht voor personen uit onbeschaafden stand; de waardeering van het verpleegend personeel was aan die inrichting evenredig; het salaris daarmee in overeenstemming; het onderwijs liet veel te wenschen over.
't Was dus geen wonder dat de beschaafde ontwikkelde vrouw zich weldra terugtrok zoodat er minder beschaafde en zelfs onbeschaafde domme ijdele persoontjes als verpleegsters werden aangenomen, met wie de beschaafden in het geheel niet konden omgaan, en dat de enkele uitmuntende krachten die bleven nieteens voldoende waren om 't benoodigde getal directrices te leveren - zoodat men zelfs onder de laatsten personen aantrof die geene behoorlijke opvoeding hadden genoten. - Onder de sollicitanten naar de betrekking van directrice van ziekeninrichtingen vindt men heden nog meerderen, die geen behoorlijken brief kunnen schrijven.
In die omstandigheden is nu langzamerhand en, door den nood gedrongen, verbetering gekomen. De huisvesting, de voeding is nu in vele gasthuizen uitstekend; het ruwste werk wordt aan anderen overgelaten; de behandeling die de verpleegster ondervindt, getuigt van meer achting; van het onderwijs wordt veel meer werk gemaakt. - Door de bemoeiingen van Nosokómos in de eerste plaats, door die van het Maandblad van Ziekenverpleging in de tweede is er heel wat vooruitgang gekomen... al zijn wij helaas in de verste verte wat opleiding en examen betreft nog niet waar we moeten zijn.
Zoo is dan nu de verpleegsters-stand verloopen en, spreekt men tegenwoordig over verpleegsters met minder achting, terwijl toch hare werkkring in waarheid zoo hoog en edel is.
Verbeeldt U, de arbeid voor vrouwen zoo uitermate geschikt in miskrediet! Lezeressen, dat mag zoo niet blijven; dat moet weer anders worden, en dat kan in een korte sponde tijds, wanneer gij daartoe wilt medewerken!
In het tijdschrift van Geneeskunde uit Professor van Walsern een wanhoopsroep om betere verpleegsters: de gasthuis-directeuren zullen ze met open armen ontvangen. Maar er moet niet een éénling, niet één enkele opstaan; wil een geheel corps van beschaafde vrouwen om in de eerste jaren elkaar te steunen en op te beuren in eene omgeving waar thans nog zoovele elementen zijn, en wier omgang men dagelijks alle reden tot ergernis en verdriet zal vinden en waarmee men het voorloopig nog moet doen.