Londen in Kersttijd.
Kerstbrief.
‘Hoe mooi, ziet U eens’, riep een mijner kennissen gisteren uit, toen we samen per trein naar huis reden.
‘Mooi?’, antwoordde mijn vriendin, ‘mooi? - ik zie niets.’
We lachten allen.
‘Hé’, zei de schilder, ‘die grijze mist geeft een verrukkelijke tint over huizen en boomen, en dan hier en daar flauw een rood schijnsel van de zon -’
We lachten weer. Mijne vriendin had bepaald geen schildersgevoel - zij kon tenminste die stad in mist gehuld niet bewonderen.
Toch had de jonge enthousiaste schilder gelijk. Zelf zou het me niet zijn opgevallen, zooals het dikwijls gaat met mooie punten in een boek, of een onverwacht vergezicht - maar eens er op attent gemaakt - ziet ge er iets van, soms heel veel zelfs.
Ik zag even bij benadering wat de jonge schilder geheèl voelde. Er was iets zeer bizonders in die mengeling van grijze tinten, en die stille rust om de onzichtbare dingen.
Was dit waar op Zondag, toen we een niet dikke mist hadden - op Maandag sprak niemand meer van ‘een mooie mist’.
We zitten er nu dan ook ten volle in.
Vandaag is het de derde dag. Mist, mist. Sporen laat, posten laat, zwarte mist op straat, grijze nevel in huis. 't Licht op 's morgens, 't licht op 's middags. - En die volle treinen! En die langzame treinen! Je staat en wacht - je weet alleen, wanneer je weggaat - niet wanneer je zult aankomen.
In de ‘undergrounds’ is 't nu het veiligst. Bussen zijn niet te vertrouwen. Wie even kan, gaat per underground, die heeft nu al in die paar dagen prachtige zaken gemaakt - zegt men.
Ik zal nooit vergeten, dien rit met de underground op Maandag. De coupé was meer, meer dan over - over vol. Een boek kon ik niet vasthouden, om wat te lezen. Staande en zittende passagiers, 20 tezamen is geen zeldzaam iets, 't is coupé aan coupé.
Bij 't station aangekomen, hielp een politieman de menschen over den weg stappen, en toen een ander weer om met een soort fakkel het nummer van het huis te vinden. -
En dat wanhopig wachten op een trein op een perron! Uren soms! Komt er eindelijk een locomotief heel voorzichtig binnenschuiven, dan stormt ieder toe - vóór men weet, waar de trein heengaat vaak.
Je hoort de meest humoristische opmerkingen dikwijls. Een heer, die binnen drong in een volle coupé, en mee wou, werd angstig gevraagd, door een zenuwachtige dame, ‘waar gaat de trein heen?’ ‘I have n't the slightest idea’ antwoordde hij lachend!
Ieder helpt mee. Werkelijk, alle goede eigenschappen der Londenaars komen voor den dag in de mist-periode.
Helpen - zoo veel men kan. Wie een lantaarn heeft - is een lichtbaken voor velen. Wie lucifers heeft - een kaars - kan groote diensten bewijzen.
Het geeft nog wat fooitjes voor de arme stumpers. Ze brengen je naar huis - al weten ze zelf ook niet den weg - samen is toch een veiliger idée. De ‘cabbi's’ vragen dubbele fare, want 't is zoo gevaarlijk te rijden!
Wie zenuwachtig is - moet thuis blijven.
Ik reisde Maandag met een dame, die voor 't eerst naar Londen ging.
‘Denkt U, dat ik mijn weg naar West-End zal vinden?’ vroeg ze angstig.
Ik wist het ook niet, en hoopvol vertelde ik haar, hoe de mist dikwijls heel plaatselijk is. Misschien is de City wel helder.
Bij ieder station keek ze angstig uit, en vertelde me of ze al of niet de rails kon zien.
Daar stoomden we een vrij groot station binnen met schitterende electrische gloeilampen.
‘O, ik kan nu alles zien - 't is hier niet meer mistig,’ riep ze verheugd en verlicht uit!
We noemden dat station toen ‘our hopeful station’ - maar ik zei niets - wel wetende, dat de mist even buiten die gloeicirkel flink dik was.
Haar wanhoop steeg in Cannonstreet dan