groene schaduw en het veld was door een groote groep hoornen begrensd. Ik vroeg dadelijk of het boomen van een park waren, en of men er vrij toegang had.
‘Zeker, die hooren tot de verlaten villa en men mag er gerust wandelen,’ klonk het antwoord.
Op zekeren dag besloot ik de kleine Sahara, die mij van de hooge boomen scheidde, te trotseeren, en te beproeven of het niet mogelijk was de middaguren buiten door te brengen - zonder krankzinnig te worden zooals men mij voorspeld had.
Toen ik midden op het pad was, berouwde ik het. Het was of de lucht mij op het gelaat brandde, en de boomen bleven steeds even ver van mij af...
Plotseling was ik er echter vlak bij... Er was geen pad tusschen de boomen, en de takken hingen zoo ver omlaag, dat ik ze op zij moest buigen om er door te kunnen komen en het gevoel had dat ze zich als een deur achter mij sloten. Er waren mooie boomen onder - platanen met tijgervlekkige stammen, enkele eike- en kastanjeboomen met glinsterende, fijn gepunte bladen. Er heerschte een groen-gouden, middag-heete schemering - zoo onhoorbaar stil, dat het geluid van mijn eigen schreden over verdorde takken, die niemand weggehaald had, mij bijna verschrikte.
Ik bleef een oogenblik staan bij een gewelfde zandsteenen fontein, waarvan de bodem groen beschimmeld was, en toch spoot er nog een dun waterstraaltje omhoog. Het water dat in de kom neerviel, klonk zoo wonder droef. In de diepe stilte was het alsof er iemand weende - zacht en zonder ophouden.
Toen zag ik dat er achter de boomen witte muren oprezen... Het was een villa met gesloten luiken, geheel verscholen achter wijnranken, die heen en weer wuifden en zachtjes tegen de gesloten luiken aansloegen... Als iemand, die aanklopt met voorzichtige vingers, verlangend om binnen te komen, maar angstig iemand te zullen wekken.
Ik liep het huis eens rond. Het lichte kraken van de kiezelsteentjes onder mijn voet deed mij weer onaangenaam an. Die wit marmeren terrassen leidden van de villa naar den tuin. Maar de trappen aan beide kanten, de marmeren leuningen, zelfs het terras waarop ik stond - alles was verscholen onder een overvloed van rozen en jasmijnen. De struiken aan beide zijden van het huis hadden hun lange ranken tot aan de villa zelf uitgestrekt, waar zij zich dooreengestrengeld hadden, en elkaar dicht omarmden zoodat de fijne, geurende sterren der jasmijnen bijna het gezicht verblindden... En de rozen, groot en wit, maar enkel als wilde rozen, leken vreemde, wonderlijke bloemen, die een regen van schitterende blaadjes om mij heen deden vallen...
Op het onderste terras was een groot marmeren bassin, waar het water sinds lang verstomd was, en vandaar strekte de tuin zich uit tot aan het blauwe meer. De bloemen uit alle bloembedden verspreidden zich over het grasveld. Ik herinner mij in het bizonder een perk van groote, witte, gekrulde pioenen. En alle paden waren verscholen onder een donzig o vertrek van fijn gras. Ik beproefde mij een weg te banen door het taaie vlechtwerk der jasmijnen- en rozentakken, en in den tuin te komen, maar moest het op het tweede terras opgeven, waar de doorgang volkomen versperd was. Als men den blik op het huis richtte, was het alsof een bloemenval zich over de terrassen uitstortte...
Ik ging weer naar den achterkant van de villa terug, en zette mij onder de boomen, waar het fijne waterstraaltje weende in de groote kom - zonder ophouden en op de maat van mijn eigen gedachten, hetgeen mij onwillekeurig in een droeve sprookjes-stemming wiegde...
Nu bloeit het wilde, roosje
En zingt de zon in het woud.
Die slaapt in haar bed van goud.
Aan Doornroosje, de schoone,
Verlangend dat 't dag toch was,
Achter 't dicht begroeide glas.
Ik vroeg Madame Bernard, de eigenares van het pension, aan wien Doornroosje's villa behoorde, en waarom de eigenaar haar zoo liet vervallen?
‘Madame, gedurende de zeven jaar, dat wij hier wonen is er niets aan de villa gedaan. Ik heb het huis nooit anders gekend en den eigenaar nooit gezien. Maar ik weet, dat het een jonge, rijke Franschman was, die de heele wereld doorgereisd had voor zijn genoegen, en zich toen hier met een klein zusje gevestigd had. Het was een jong half zusje van hem van zeven à acht jaar, dat hij den geheelen dag verwende. Toen stierf zij door een ongeluk - een schommel in den tuin sloeg haar tegen haar