| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan de correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuishooren.
E. Osles. - De perskaart voor L.L. zal ik U doen toekomen. Ik vroeg die aan bij den uitgever. De verzen
| |
| |
van L.L., wil ik liever niet plaatsen; wij hebben zooveel poezie reeds, en ik kan mij bovendien niet vereenigen met zijn gewrongen vorm, en eigenaardige manier van met de woorden en de maat omspringen. -
Mevrouw M.F.O. - den H. - Ja, ik zag uit Uw eersten brief, dat gij van mijn vertrek uit den Haag nog onkundig waart; zooals gij begrijpt kan ik dus aan Uw wensch mij te komen bezoeken nu niet voldoen. Gaarne wil ik U echter raden en helpen zooveel ik kan; m.i. is het een gewaagd iets heden ten dage, waar juist op het gebied muziek zeer hooge eischen worden gesteld, een meisje in die richting op te voeden tot eigen brood verdienen, tenzij zij zeer uitgesproken talent en neiging heeft daarvoor. Daarom zou ik haar door verschillende musici van naam laten keuren, niet door haar lesgevende meesters en juffrouwen, die er, om die reden, zoo licht belang bij hebben haar een mooie toekomst voor te spiegelen. Raadt men het U dan met beslistheid aan, dan zou ik ook geen onkosten sparen om haar een zoo uitmuntende opleiding te geven, als maar mogelijk is; b.v. haar buitenslands zenden als dit wordt aangeraden. Zijn daarentegen de opinies twijfelachtig, dan zou ik haar voor iets anders opvoeden, en daarbij zoo ernstig mogelijk te rade gaan met haar aanleg, haar karakter, haar neigingen. - Als ik-zelve dochters had, die door de wereld moesten, zou ik mij b.v. nooit laten weerhouden door stands-ideeën. Was er eene, die een uitgesproken goeden smaak bezat, en lust toonde tot japonnenmaken of hoeden-garneeren, dan zou ik zoo'n meisje naar Parijs zenden, of naar een andere plaats waar zij tot een specialiteit kon worden ontwikkeld, en dan zou zij m.i., door op dat gebied uit te munten, veel gelukkiger zijn, dan wanneer ze standesgämass voortsukkelt als middelmatige onderwijzeres of apothekeres of telegrafiste, die daarvoor eigenlijk geen hoofd of geen lust heeft. - Ik weet wel dat er de questie is van trouwen, in zoo'n geval. Door op die manier uit je stand te dalen, verlies je misschien de kans dat een jong-mensch uit je eigen klasse je ontmoet. Maar, bij onzen democratischen tijd, geloof ik
toch dat die vrees ongegrond is. Als een meisje wezenlijk beschaafd is, en zich in haar eigen vak een mooie positie verschaft, welke dat vak dan ook is, dan zal zij genoeg mannen van haar eigen oorspronkelijke klasse ontmoeten, die zich, als zij haar liefkrijgen, niet door 'n overdreven stands-idee laten terughouden van een huwelijk met haar; het komt er slechts op aan wat zij-zelve weet te maken van haar eigen positie. - En zoo is het natuurlijk op èlk gebied! Persoonlijk zou ik, geloof ik, in een dergelijk geval het liefst zijn opgeleid voor post- en telegrafie. Maar ik weet niet of er goede vooruitzichten zijn daarin voor een meisje. En dan de boekhandel, speciaal het uitgevers-vak! Zooveel uitgevers worden rijk ten onzent, dat daarin zeker wel kans is om vooruit te komen. Het komt er op aan te willen in veel gevallen, zich niet, te laten afschrikken door een klein begin onder nederige omstandigheden. Een Staats-betrekking, met pensioen, lijkt me altijd wenschelijker, dan een bij een particulier-in-betrekking-zijn. Maat 't laatste betaalt soms veel beter, naar verhouding. - Als een meisje huishoudelijke gaven en neigingen heeft, dan zou ik haar raden: Leer dóór en dóór het pension-vak, en vestig U dan buitenslands, b.v. op een badplaats waar veel hollanders komen. Met aanbevelingen van hollandsche familieën, van doktoren ook vooral, is het ‘er inkomen’ wel te doen, en als dan het pension goed wordt bestuurd, het eten hollandsch-goed is toebereid, etc., dan geloof ik dat zoo'n bestaan dikwijls wel druk, maar toch ook interessant en loonend kan zijn. 's Winters zou men dan eventueel nog in Holland kunnen wonen; op die wijze trekken heel veel dames heen en weer van de eene plaats naar de andere, 's winters aan de Riviera, zomers in Zwitserland, 's winters op Corsica, in Egypte, in Italie, zomers op de Duitsche badplaatsen. Zij krijgen dan ook dikwijls hun zelfde gasten
terug, onder het heel veel reizend publiek! Maar ik herhaal, wie zich daaraan durft wagen, mag wel zorgen voor een goede, degelijke opleiding, kennis van talen, van huishouden-doen, beschaving, algemeene ontwikkeling, zoodat zij met de verschillende gasten een onderhoudend discours kan voeren, enz., enz.
Dit zijn natuurlijk maar ideeën die ik U aangeef; ik ben steeds bereid U verder te raden of te helpen waar ik kan. - Uw adres vroeg ik voor een dame, die iets zoekt in Uw buurt omstreeks Kerstmis. Ik zal het haar terstond opgeven; maar ik vrees dat hare eischen al te weinig beantwoorden aan de Uwe; - ‘te laat’ is het, zooals gij ziet, gelukkig nog niet!
Abonnée. - Dezer dagen komt het beloofde hoofdartikel. Gaarne wil ik echter alle correspondentie afdoen die nog achterstallig is, en die dus eerst laten voorgaan. - Heel veel genoegen deed het mij, dat gij het zoo eens zijt met ‘Gelukkig maken’. - Ja, ik geloof ook wel, dat ‘geluk’ een heel persoonlijke opvatting is. De meeste menschen zijn met zoo weinig tevreden, goed-eten, geld, eer-bevrediging, 'n lintje in 't knoopsgat. - En anderen, daartoe heb ik zelf ook behoord, zien niet hoe geluk 'n te móói ding is, 'n te volmaakt iets, dan dat je het kunt eischen van deze onvolkomen wereld. Hoe kan je eigenlijk ooit in dieperen zin ‘gelukkig’ zijn, zoolang er zooveel om je heen lijdt en wordt mishandeld, en vooral terwijl de dood als een dreigend gevaar altijd achter je staat, om je het geluk te ontnemen, of door hen weg te rooven die je dierbaar zijn, of door jezelf af te roepen. - Kent gij dat niet, dat gevoel van zoo'n grenzelooze weemoed, dat je ineens overweldigt, juist in oogenblikken van je heel-tevreden dankbaar voelen, dat gevoel van: 't Kan niet zoo blijven; ‘het’ nadert, het geheimzinnige onbekende dat er een einde aan zal maken!? - En dan ril je van elken post, elken schel aan je deur; je zoudt de oogenblikken willen vast houden. Dàn ook, ga je denken aan al dat vreeselijke van ziekte en lijden en armoede en misdaad om je heen, en je voelt weer: zoolang dat allemaal zóó is, kan mijn geluk nooit een rechtmatig iets zijn, is het als gestolen! Nuchtere verstandsmenschen trouwens, die begrijpen zoo iets niet! Die eten 's ochtends hun broodje, en doen overdag hun slof-werkjes, en kruipen 's avonds met een kopje thee en een grogje daarna in hun bed, en vinden zichzelf vreeselijk ‘nuttig’ en ‘braaf’; en als er iemand van hun omgeving ziek wordt brengen ze hem naar het
ziekenhuis, (o niet om van den last af te zijn, maar ‘om zijn eigen bestwil’, lieve menschen die ze zijn), en, sterft hij, dan geven ze hem een aandoenlijke begrafenis, en gaan in den rouw als dat zoo in de familie gebruikelijk is, en huilen 'n beetje, en versterken zich als ze van 't graf thuiskomen weer behoorlijk voor al die aandoening met 'n broodje en een kopje koffie; en zoo seulen ze voort tot hun eigen beurt komt! - Misschien is dit soort nog wel het meest wezenlijk-‘gelukkige’. -
Hotspur. - Ja, natuurlijk moet het vertaalde versje (Prijsvraag) op rijm.
Annie N. - Ik wil U gaarne van dienst zijn met dat bewuste geval; maar ik vrees, dat ik weinig tijd zal vinden U zulke adressen steeds particulier op te geven. Enfin, ik zal zien te doen wat ik kan. Heerlijk voor U, dat gij daar naar Uw zin woont, en dat gij waarschijnlijk bij Uw moeder blijft. Ik vind het zoo de beste oplossing. - Ja ik-ook ken dat gevoel wel van eigenlijk heel-kalm-zijn op 't oogenblik-zelf van zoo'n groote verandering! 't Is, alsof je dan niet meer je zelf bent maar een ander, die het heelemaal objectief beziet wat er gebeurt, inplaats van te zijn de zelflijdende persoon, en je denkt dan: Is dat nu alles; ik dacht dat het nòg vreeselijker zou zijn; wat is het leven toch maar 'n nietig ietsje met al zijn smart! - En later als het voorbij is, als je weer kalmer voelt en tevredener bent in je lot, zie je er op terug en denkt: Heb ik dat allemaal zóó kunnen dragen? Hoe was ik toen toch zóó sterk? - Ik-voor-mij-denk dan altijd aan de wáárheid van het oude woord: Kracht naar kruis. Op zulke oogenblikken krijg je inderdaad kracht tot dragen. Maar wel voel je later, dat die sporen van 't kruis toch in je vleesch zijn blijven zitten, al heb je 't toen niet gevoeld!
Mevr: D.M. - Ik plaats het hollandsche versje. - Wat zijt U een gelukkig mensch met zoo'n dot van een dochtertje! - Nu, U schrijft ook altijd innig-gelukkig over Uw leven; dus zulke menschen gunt men het! Ja-zeker,
| |
| |
Amsterdam heeft weer 'n gansch ander cachet dan den Haag. En er is leven, er is beweging op de straten, terwijl in den Haag alles zoo'n vreedzaam dorps-sleurtje heeft van: Kom ik er van daag niet, dan kom ik er morgen óók wel. Maar als stad houd ik toch wèl van den Haag, heeft me 't scheiden wel wat moeite gekost. - Ja, lieve mevrouw, al de hollandsche schrijvende burgermannetjes, die zich er aan ergeren dat ik het waag een ‘freule’ te zijn, amuseeren me daarmee steeds kostelijk. Ik zal toch zoo vrij zijn. - Wat Heyermans betreft, wilt U eens eenige staaltjes van den ‘opgang’ dien hij maakt in het buitenland? Geen wonder dus, dat hij in 'n zure stemming verkeert. U ziet dat er méérderen zijn behalve mijn persoon, die hem op de juiste waarde weten te schatten. (Ik heb hem namelijk als auteur van Kamertjeszonde, en van menig ander ‘kunstproduct’ menigmaal duchtig over den hekel gehaald; nog dezer dagen wees ik in De Telegraaf op 'n nieuw uitgekomen ‘geestigheidje’ van hem, waarvoor flauw en onleesbaar nog te zachte woorden zijn. 't Verband is dus niet ver te zoeken.
- Het Berl. Tagebl. noemt. Heyermans' Ghetto een ‘unendlich redselige Tragödie’, en spreekt verder van ‘Künstlerische Hilflosigkeit’ ‘Alles an der Oberfläche, kühler Lokalreportertragik’, enz.
De Tägl. Rundschau zegt, dat het stuk, ook omgewerkt, zwak is gebleven, en noemt het een misgreep van het Kleine Theater dit ‘Kleinliche, beschränkte, veraltete Schimpf-und Schrei-drama’ voor den dag te hebben gehaald.
Het ‘Bert. Tageblatt’:
‘Der Holländer Heyermans hat für das Deutsche Publikum die Bedeutung eines Mannes, der beim Schein der Bogenlampen seine frisch erfundene Petroleumbeleuchtung anpreist. Denn er steekt noch tief in einem literarischen Entwicklungsstadium, das wir glücklich überwunden haben...’
E.K. - Ik vind het ook niet direct noodig een ‘wetenschappelijke reisbeschrijving’ te maken. Gij kunt ons eens wat verhalen van het zelfbeleefde en zelf-geziene. De wijze wáárop men zoo iets doet maakt het aantrekkelijke ervan! Enfin, gij moet maar eens zien hoe U de geest getuigt!
Joep. - Dat is aardig van U mij zoo van U-zelve te vertellen. Dat gij zoo dikwijls reeds vooraf het antwoord léést aan een ander over iets dat gij mij juist hadt willen vragen, is misschien een gevolg daarvan, dat het dingen geldt waarover velen denken en schrijven. Dikwijls worden zulke ‘toevalligheden’ ook uitgelegd als een bewijs van onbewuste geestelijke verstandhouding tusschen twee personen, een dier tallooze geheime ‘machten’ waarvan wij zoo weinig weten. Hoe dat zij, ik zelve heb deze en dergelijke dingen ook dikwijls opgemerkt. Zoo gebeurt het me gedurig, dat ik een persoon later in levende lijve zie, aan wien ik eenige uren vroeger dacht, dikwijls zonder eenige reden hoegenaamd; zoo ook krijg ik gedurig brieven van personen aan wien ik éérst dacht, en dan ook dikwijls zonder eenige aanleiding of zichtbaar verband met elkaar. - Ja, de humor in Cornelie Noordwal's werk is mij ook sympathiek; alleen vermoeit ze wel eens door het te overdrijven. Kleine Zielen van Couperus is mij meer boeiend dan aantrekkelijk. - Ik heb er uitvoerig over geschreven, en kom daarom niet terug daarop. Over Reynecke van Stuwe denk ik precies als gij, en ook over Heyermans. Uw vraag over het fooien-stelsel schrijf ik letterlijk over ter verduidelijking voor anderen:
Hij wilde een gulden aan ons meisje geven. Ik wilde 't niet hebben, en zei dat ik 't zoo vervelend vond, dat dit gebruik nog niet veranderd kon worden; ik vind de dames die dinérs geven moesten niet goedvinden dat de gasten hun diner betaalden; als dat meisje meer moeite heeft dan anders, welnu laat ze zelf er haar iets voor geven. Hij zeide: ik zal je er wel over schrijven wat ik er van denk. Ik ontving heden zijn brief en wil hetgeen hij schreef hieronder laten volgen, misschien kan 't zijn nut hebben.
Ik zag een wereldkwestie zoo gaarne besproken, die maar niet aan de beurt schijnt te komen. Jongelingen krijgen opleiding in de ethiek van 't geslachtsleven bij gehuwde personen, schuchtere meisjes zien de kwestie van 't stadhuisbriefje behandeld, 't korset is het dessert van het sociale diner, waar zelfs professorale saus over gegoten wordt, maar.... och arme, wie denkt aan mij. Ik ben weer in Holland, in mijn kast hangt een bekamferde rok, smoking etc. alle deftige kringen openen zich voor mij en de gastvrouwen strekken hare ge-soie-brocheerde armen naar mij, zoo zij een heer missen om naast een ‘haar’ te zetten! Met kermis kwamen en met Nieuwjaar komt de brievenbesteller wenschen, omdat hij meent een goede fooi te mogen verlangen voor de vele invitaties, die hij bracht... en mij alleen de moeite en kosten van deftig bedanken brachten.
Waarom ik bedank, wiens lust het is in salons met duizelende snelheid te dalen tot de hoogte van conversatiegesprekken en flirt-gepraat? Ik, die je verveelde met brieven over dinérs, bals etc. etc. in mijn epistels, die met duitsche, engelsche en fransche zegels beplakt tot je kwamen.
Laat ik je zeggen!
In mijn heerlijk Holland terug, in 'l land waar meer molentjes draaien dan de vreemdeling denkt, in mijn gastvrije patria is het mode dat men betaalt het eten dat aangeboden wordt.
Elk diner kost een fooi; vermenigvuldig gelijk Multatuli met zijn buffels deed. Er zit ook werkelijk iets buffelerigs in.
Welnu gij vrouwen, fijnvoelende, kiesche, kuische, edele en deftige, degelijke en fatsoenlijke vrouwen - ja ik weet uw plaats is in Kamers, Raden etc., uw plicht is te verbeteren toestanden, die de man nu nog regelt, maar, op gevaar af van ouderwetsch te zijn als een joggie of keu, durf ik vragen, gij vrouwen, gij die meester (vr. enkelvoud) in Uw huis zijt, waarom schaft gij dat ellendige fooienstelsel niet af?
Gij vrouwen, laat uw gastvrijheid beleedigen door uwe gasten te dwingen uw dienstmaagden te betalen, gij die zoo hoog denkt, voelt, begrijpt, staat, gij ontwikkelde moderne vrouwen, gij zegt, gebiedt, och vergeef me voor honderd jaar had ik, moeten leven, nu moet gij al uw tijd wijden aan kongressen in aantal.... ik zal even naar de sterren kijken.
Ik zou 't erg prettig vinden, als U eens zoudt willen zeggen wat uw opinie hierover is. Het fooien geven over 't algemeen vind ik niet zoo erg, omdat dat een kwestie is tusschen twee personen, en ook meestal buitenshuis.
Hoe ik hierover denk, heb ik reeds vroeger gezegd naar aanleiding van een in ons blad opgenomen artikel van ‘Mars’ over het fooienstelsel. Misschien waart gij toen nog geen abonnée? Maar ik wil gaarne nog eens mijn meening resumeeren.
I. Ik vind het geven van dwang-fooien een vernedering voor den ontvanger, een last voor den gever, en, waar het gastvrijheid geldt, een onkieschheid ten opzichte van den gast die aldus zijn eten betaalt.
II. Ik vind het geven van vrijwillige fooien, waaronder ik rangschik het geven van 'n extratje aan tram-conducteurs, loopers, werklui, enz., een genoegen, dat ik tevens als 'n plicht beschouw jegens hen.
III. Ik vind het bij de bestaande toestanden bijna ondoenlijk dat alles te veranderen. In Luzern was ik eens in het beroemde Schweizerhof, waar overal staat aangeplakt, dat men geen fooien mag geven, omdat het personeel daarop is gehuurd. Nooit ben ik slechter bediend voor hooger prijzen! Wie steekt het nu ten slotte in den zak? De eigenaars, de broeders Hauser zijn millionairs! - Na dien tijd bezoek ik in Luzern het even voorname hotel National, waar men wél fooien geeft, evenals in alle andere 1ste rang hotels, en daar is de bediening oneindig beter en vriendelijker dan in het Schweizerhof! -
Ik wijs er ten slotte Uw gast, schrijver van den brief, op, dat het geven van fooien, na 'n diner, in Engeland onbekend is. Daar doet men het alleen na ergens te hebben gelogeerd; verder dat de meeste dienstboden hier te lande nu eenmaal gehuurd worden op zoo en zooveel ‘verval’; en eindelijk dat Mars (zie boven) een ijverige anti-fooienman is, daarover brochure en artikelen schreef (o.a. in Het Vaderland en in de Holl: Lelie), en hier te lande vertegenwoordigt de over geheel Europa verbreide ‘Anti-fooien-bond’
| |
| |
Huisvrouw. - Ik wóón hier; het adres staat boven de Lelie.
J.B.N. te S. - Ik heb het vers niet gemaakt; het is immers ook duitsch. - Ja, dat gij niet al die bladen kunt bijhouden, begrijp ik best.
Wolcke. - Natuurlijk, hoe méér ge me van U-zelve vertelt, hoe liever; ik heb nu nog net zoo veel tijd voor m'n Lelie-abonnés als vroeger; gij zult dat wel zien; gij ziet het ook reeds, daar ik U zoo spoedig antwoord, omdat gij graag iets voor U vindt in de Lelie. Ja, over de schuld van de kinderen (naar aanleiding van Moeder en Dochter) denk ik als gij. Nu, als gij het niet kunt omwerken, zendt dan maar eens iets anders. Maar onderteeken s.v.p. Uw brieven steeds voluit, met het ps: er-achter.
Epano. - Ik kan U niet zeggen hoe ik met U te doen heb. Dat iets zóo treurigs de reden was van Uw lang zwijgen, kon ik niet vermoeden. En het is iets te droevigs om er veel over te zeggen hier op deze plaats, nietwaar? Maar een ding zult gij wel met mij eens zijn: Het is beter te moeten betreuren, dan het geluk niet te hebben gekend! Nu blijft U toch dat aandenken aan hem; en ook kunt gij nog véél zijn voor, en zeker veel ontvangen ook van haar, die hij U achterliet. - Ja, ik begrijp volkomen boe druk gij het hebt gehad, en hebt. - Dank voor Uw vriendelijke woorden over mijn werk. - En dank ook, dat gij er toe kwaamt mij te schrijven! Ik antwoord opzettelijk zoo weinig, uit vrees van te zullen pijn doen! Zoo iets is zoo teer nietwaar?
G. - dank ik hartelijk voor de briefkaart. De prijsvraag kan beantwoord zonder quitantie, omdat ik wéét dat gij abonnée zijt. - De ‘brief’ in orde gekregen. - Het ‘kiekje’ wil ik héél graag ontvangen. - Mevrouw Schlimmer - Arntzenius zal U haar adres zeker wel willen geven; ik ben blij met Uw vriendelijke woorden daarover. Ik denk dat onze Frits en Bennie wel met Uw ‘Bonnie’ willen ruilen wat woonplaats betreft, maar ik-zelve liever niet! Ik mis den Haag wel in sommige opzichten, maar in veel andere prefereer ik Amsterdam weer. Het vertaalde versje vernietigen vind ik jammer. Dat U zult ‘optreden’ las ik met verbazing. Dat doe ik U niet na, heusch niet. Wat hebt U een heerlijk karakter; net iemand om van ‘zon’ uitwendig te houden. Want bij U zit de zon óók inwendig, dat is zeker. Ik houd òók van buiten, maar 't moet zóó zijn, dat je er elk oogenblik van daan kunt, anders sterf je zoo af.
Manosca. - Wat is de titel van het stukje? Ik begrijp nu niet meer waarop Uw schrijven doelt. Heb ik het nog? Of weigerde ik het? Of wilde ik het niet beoordeelen omdat gij 't anonym zondt? Hoe zit het eigenlijk? Dank voor Uw vriendelijk schrijven.
Unicum. - Niet-waar, dit is toch het door U gekozen pseudoniem? Ik ben zoo blij, dat gij het eens zijt met die stukken over Schijn, en het dwaze van de menschen met titels aanspreken, die hun niet toekomen, en het reizen in de derde klasse uit gierigheid, onder het motto ‘eenvoud.’ Ik herhaal die dingen opzettelijk, om U te laten zien, dat ik U weer heel goed heb kunnen lezen. - Welneen, van kwalijk nemen is geen sprake; ik begrijp best dat gij geen lust hadt, een zoo langen brief over te schrijven. -
Saile. - Gij ook hebt U verheugd over mijn ‘Schijn’-artikel. Ja, ik geloof wel, dat er heel wat menschen zijn, die er in den grond zoo over denken, en toch misschien zelf mee doen op hun beurt. - We zijn allemaal onder de macht van omstandigheden, waartegen we niet altoos zijn opgewassen. - Ge spreekt van een ‘atmospheer van leugen’, die ons omringt. Ja zoo is het. Maar als ik om me heen zie, hoe verleugend iedereen en alles is, hoe eigenlijk alles in de wereld is gebouwd op leugen, dan vraag ik me af: Zal het ooit mogelijk zijn een verandering te bereiken? Hier en daar een béétje wáárheid; meer dan dat durf ik niet hopen. - Nu, als de menschen in Uw tijd U ‘minachtend’ aankeken om Uw pleegzuster-worden, dan zijn ze sinds dien tijd wel veel veranderd, want tegenwoordig geloof ik, juist omgekeerd, dat menig freuletje en van uitgaan-blasé meisje als laatste toevlucht, om interessant te lijken, dat mooi-kleedende, toch zoo eenvoudige pleegzuster-pakje kiest, en daarmede aan hare omgeving veel meer hulde en bewondering afdwingt, dan wanneer zij bescheiden thuis bleef, om als ‘vaatje-zuur bier’ haar eigen ouders of hulpbehoevende naasten te verplegen in stilte zonder pleegzuster-toilet! - Ja van rustkuren ben ik geen bewonderaarster; om wat ik ervan treurigs zag. Nooit nog blijvend herstel, maar wel groote zenuw- en wilverslapping, en een toenemend egoisme. Over het. geheel ben ik bang voor de hedendaagsche modezucht om met zenuwen een zoo gevaarlijk spel te drijven. - Hoe gaat het intusschen U-zelf? Die met potloodgeschreven brief vóór me ziet er nog zoo echt ziekenhuis-achtig uit! En na dien tijd hoorde ik niets meer. Is die operatie nu werkelijk een succes geweest? - Ik zou zoo blij zijn voor U. Maar operaties zijn ook al iets waarvoor ik een beetje huiverachtig ben, omdat de hedendaagsche medici er zoo gauw
toe over gaan. Mij lijkt het een vreeselijk besluit! - Hartelijk hoop ik van U te hooren, dat gij er de verwachte genezing door hebt gevonden!
Mevr: A.K. - geb: D. te S. - In de vorige Lelie heb ik U reeds geantwoord, maar nu wil ik toch Uw langen brief van April ook nog een beurt geven. Daarin zie ik, hem overlezend, dat gij me onrechtvaardig beschuldigd hebt ‘U nooit te antwoorden’, want gij zelf schrijft: ‘Daareven krijg ik de Lelie met een gezellig babbeltje erin voor mij van U!’ Dus gij ziet wel, dat ik U heelemaal niet vergeet. Hoe zou ik ook? Ik heb in Uw lot veel belang gesteld van het begin af, omdat gij U zoo eerlijk laat zien, net als gij zijt. - En daarom kan ik ook best begrijpen, dat gij bij die gelegenheid tegen dien meneer boos zijt geworden; dat vind ik menschelijk-natuurlijk! -
Wat een feestjes hebt gij doorgemaakt in Indië! - Het is toch aan den anderen kant wèl heerlijk eens een ander leven te leeren kennen, dan alleen het enge van Holland! Ik zou tenminste mijn buitenlandsche jaren niet graag willen missen, wat ondervinding betreft. Amerika laat me nog al koud! Alles is me daar te nieuw, en de menschen ook zijn me te weinig ècht, te veel money-menschen! -
Van money gesproken, gij moet den uitgever nauwkeurig opgeven de nummers waarin Uw bijdragen voorkomen, en de namen daarvan. Dan maakt hij het per drie maanden over.
H.B.D. - Uw brief (naar aanleiding van mijn zinsnede, over den moord op Grootvorst Sergius) overlezend ter beantwoording, treft het me dat die zich eigenlijk méér eigent tot Ingez: stuk! Vindt gij dat goed, dan plaats ik hem als-nog. Alleen met Uw voorletters. Ik wacht Uw antwoord.
M. te L. - Uw schrijven was voor mij een aangename verrassing, maar ik moet er dadelijk bijvoegen, dat ik het misschien wel nooit zou hebben gekregen, als gij geweten hadt wat ik U nu ga vertellen, dat S. te H. niet is de door U bedoelde dame, maar een geheel andere, in een andere woonplaats. Gij ziet dat er méér zijn van dat verkwikkelijk type, dat gij-óók dus kent. - Dientengevolge kan ik mij 't complimentje uit Uw schrijven ook niet aanrekenen als verdiend. - Ja, ik geloof ook wel, dat opvoeden in den tegenwoordigen tijd geen gemakkelijke taak is voor een moeder, en dat het heel dikwijls zoo gaat als in ‘Moeder en Dochter’ (zie Hoofd-artikel Holl: Lelie) wordt, beschreven. Aan wie de schuld? Voor een deel zeer zeker aan den tijdgeest; het kind op school leert de ideeën overnemen van andere meisjes, die misschien worden opgevoed door dwaze moeders, of, erger nog, gansch en al aan zich zijn overgelaten. De tijd-strooming beïnvloedt gansch een opgroeiend geslacht, hoezeer ook de ouderen daartegen aankampen, en ongetwijfeld is die hedendaagsche tijdstrooming eene, die veelal verwijdering brengt in de gezinnen, speciaal tusschen moeder en dochter. Echter, gedeeltelijk geloof ik, dat het altijd zoo geweest is, en zoo zijn zal. Juist een
| |
| |
backfischje voelt zich zoo heel wijs in eigen oogen, en is zoo doordrongen van haar goed-recht tot lezen, enz., enz. Op dat laatste punt ben ik door mijn vader steeds zeer verstandig grootgebracht; ik mocht bijna alles lezen, maar ik moest over het gelezene met hem spreken; hij wilde door die gesprekken eenerzijds zien wat en hoe ik begreep, anderzijds mij zijne meening duidelijk maken. Welk een groote vertrouwelijkheid óók ontstaat op die wijze! Gebeurde het echter, dat hij mij een boek afnam met het verbod: Daarvoor ben je nog te jong, dan kostte het berusten mij wel wat moeite, maar ik had toch te veel eerbied voor zijn meening, juist omdat hij zooveel met me besprak, om niet te zwijgen. - Een stelregel waaraan hij zich steeds hield was ook, dat ik fransche, engelsche en duitsche boeken niet onvertaald mocht lezen, omdat de mooiheid zoo dikwijls verloren gaat door een vertaling. Daardoor heb ik aan den eenen kant die boeken uit den aard der zaak niet te jong kunnen lezen, terwijl het aan den anderen kant een uitstekende prikkel was tot snel de vreemde talen leeren beheerschen. - Het tweede punt waarover gij schrijft, dat van die vragen over allerlei intieme zaken, vind ik veel meer dan het eerste, dat van het lezen, een gevolg van den hedendaagschen tijdgeest. Ik-ook ben in zoo'n kleine stad, met kindervisites etc., schoolgegaan, maar ik geloof niet dat het toen zoo'n mode was als tegenwoordig, om zich in al die questies te verdiepen, en onder elkaar erover te babbelen. Zelfs als er meisjes waren, die misschien zelf veel over zoo iets dachten, dan hadden ze toch nog een aangeboren schroom, om die gedachten zelfs aan vriendinnetjes van gelijken leeftijd te uiten. En ik geloof dat dáárin juist de fout schuilt van den tegenwoordigen tijd. Alles is nu ‘rein’; hoe intiemer, en kiescher, en meer boven de bevatting gaande van jonge hersenen, hoe ‘reiner’ juist
volgens de dames, die reinheidsboekjes van 'n kwartje: Wat een jong meisje weten moet enz., enz., en Wat een jonge moeder weten moet, en, Wat een jonge man weten moet, op de onverantwoordlijkste wijze brengen onder de aandacht der hun lezende meisjesschare. - Zoo komen die boekjes, en nog vele andere meer, die niet minder ongeschikt zijn, in de handen der backfischjes; zoo worden allerlei vragen gewekt, inlichtingen onder elkaar uitgelokt. - Er beginnen in de groote steden al opmerkelijke afschrikwekkende onthullingen te komen van de gevolgen van het reinheids-systeem, en dan de gezamenlijke opvoeding, in verband daarmede. -
De door U bedoelde dame J.H.A. ken ik niet persoonlijk; slechts uit hare mij sympathieke brieven. Ik ken echter een nichtje van haar heel goed, en heb dus veel over haar gehoord. - 't Doet mij zooveel plezier, dat zij nu zoo gelukkig is; ik-ook vind dat zoo iemand het inderdaad verdient. -.
Moeke I. - Ik vind dezen keer Uw pseudoniem niet onder aan Uw brief, maar meen me wel te herinneren, dat dit Uw schuilnaam is, nietwaar.? Zoo als altijd valt er op Uw lange geluksbrieven voor mij niet veel anders te antwoorden, dan U danken voor Uw sympathie en vertrouwen omdat Uw brieven zóó tevreden-gelukkig zijn, dat ik er niet op kan ingaan. Ja U moogt wel zeggen, dat U een rijk en gelukkig leven hebt gehad, en nog hebt. - Want dat vooral vind ik voor U zoo heerlijk, dat gij zooveel vreugde beleeft aan Uw kinderen, ook aan Uw dochters! Hoevele moeders van volwassen-meisjes tobben niet over vervreemding van hen, over moeilijkheden in hun toekomst. En bij U heeft alles tot hiertoe zich zoo goed geschikt. - Inderdaad, met U geloof ik, dat een goede, ernstige wil om het huishouden goed te doen, heel veel zal bijdragen om het nog onervaren huisvrouwtje, dat misschien vóór haar huwelijk te veel aan andere dingen deed, te vormen tot eene die haar taak leert verstaan, en met haar hart volbrengen. Als de liefde tot man en kinderen, en daardoor ook tot het huishouden, er maar wezenlijk is, dat is het hoofdvereischte dat ontbreekt bij zoovelen, die om egoïste bijredenen, van om de een of ander reden graag willen trouwen een man nemen, niet uit liefde tot hem, maar uit gemakzucht, of uit vrees te zullen blijven zitten, of om hare vriendinnen jaloersch te maken, wat het ook zij van dien aard. Natuurlijk dat voor dezulken huishouden-doen veel meer een bijzaak is, die er niet op aankomt, vooral als zij behoorlijk geld om handen hebben. - Wat B. en dien dokter betreft, lieve mevrouw, ik vroeg slechts naar hem, omdat een familielid van me daar ziek heeft gelegen; zelf denk ik er niet aan me in B. in pension te begeven, want ik ga in mijn vacanties graag buitenslands. -
Lina. - Hoe vreeselijk jammer, dat gij ten slotte niet gekomen zijt tot dat U zoo lang voorgestelde reisje! Ik kan me wel begrijpen, dat Uw zuster te veel verlangde naar huis; maar hadt gij dan niet later kunnen gaan, samen? - Hartelijk dank voor Uw goede wenschen bij mijn vertrek naar hier. Ik ben blij dat gij steeds genoegen vindt in de lezing van de Lelie. Ja, de laksheid van de menschen! Ik kan me best begrijpen dat gij-ook U daaraan ergert, want juist met dat soort egoiste geld-wezens kom je zoo dagelijks, zoo gedurig, in aanraking, dat het niet wel mogelijk is je niet te ergeren, als je-zelf van 'n andere natuur bent. -
Hedda. - Ik kan best begrijpen dat gij niet eerder tijd hadt me te antwoorden. - Ik ben blij dat De Telegraaf U zoo sympathiek is, en ik ben ook blij dat gij zoo denkt over dien medewerker ervan, want ik heb altijd zijn flinken, onafhankelijken toon zoo sympathiek-gevonden; over zijn vak en het Uwe kan ik geen bevoegd oordeel hebben, maar critiek is in ons land gewoonlijk iets zoo bangs en angstigs anderen naar de oogen zien, dat het me altijd goed doet als iemand flink en onafhankelijk zijn eigen weg gaat in dat opzicht. En dat doet hij. - Zooals gij ziet woon ik in Amsterdam, niet meer in den Haag. - Uw woonplaats zou mij wel bevallen, ofschoon ik het niet de mooiste plaats vind van de Rijnstreek; 't is er zoo zonnig. Maar vermoedelijk het best-gelegen ten opzichte van Keulen. - Ik ook houd niet van Keulen; het is er geen prettige drukte. En Dusseldorf doet je zoo stijf-hollandsch aan. - Laat nog eens iets van U hooren?
Betty Moor. - Ik beantwoord Uw briefje nu maar per Lelie; mijn briefkaart, dat het met Uw schets in orde is, hebt gij zeker wel ontvangen? - Och, die critiseerende mevrouw zou ik in Uw geval maar niet eens de eer gunnen van U nog aan haar te ‘ergeren’. - Zij vindt het zus, en een ander vindt het zoo, en ten slotte komt het er niet veel op aan, vindt gij zelf wel? Bovendien, òf ze méént in oprechtheid wat ze zegt, en dan heeft ze evenveel reden onpartijdig en eerlijk haar meening te zeggen als een ander, of ze laat zich leiden door bijredenen van onedelen aard, en dan verdient ze alleen dat wij de schouders erom ophalen. Gij zult misschien zeggen: Ja, maar het publiek denkt toch dat ze wel onpartijdig is. En dat is ook zoo. Maar daaraan is nu eenmaal niets te veranderen. Als het publiek wist hoeveel beroepsnijd en leelijke, lage jaloezie-redenen voorzitten bij heel veel critici, dan zou het zich zeer zeker mèt U ergeren. Daartegenover staat echter, dat verstandige menschen vrij-wel weten hoeveel partijdigheid en bekrompenheid er menigmaal schuilt achter zeker soort ‘critiek.’ - Ja, nu mis ik Uw bezoek door mijn vertrek naar Amsterdam. Ik was niet meer in den Haag na mijn thuiskomst uit Zwitserland. - Misschien komt gij wel eens hier in A.?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Nagekomen Correspondentie.
‘Vrije-Vrouw’. Het versje is al afgedrukt. Plaatsgebrek alléén is de reden dat gij zoo lang moet wachten. Ik neem de vraag niets kwalijk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged:
|
|