onwetendheid, die U in Uw eerste stukje deed spreken van een eeuwenoude belijdenis der Ned. Herv. kerk; dezelfde onkunde omtrent het ontstaan en den groei der Confessie, waarvoor U in Uw tweede schrijven onze Vaderen in den strijd met Spanje laat kampen! Maar dit is absurd! Blijkbaar heeft, wat in ‘de Blijde Wereld’ van 20 Oct. j.l. over Uw geschrijf werd opgemerkt, U niet beter ingelicht. U hadt anders vernomen, dat de Ned. Herv. kerk in haar tegenwoordigen vorm nog geene eeuw oud is!
Wat U zegt over een bindende belijdenis bevredigt mij in 't geheel niet.
Tegenover Uw beroep op de brieven van Paulus(?) breng ik U beleefdelijk 's Meesters woord over den geest en de letter in herinnering.
Gevoelt gij, die tot bescheidenheid aanspoort, geen schroom om als rechter te zitten over andersdenkenden, over ‘ketters’? Komt het niet aan op den geest van Christus, en zinkt niet bij het aanschouwen van den grooten Menschenzoon, die vol was van liefde, alle geharrewar over leer en belijdenis in het niet, als kleinzielig gepeuter, als klein-menschelijk getwist? Van harte roep ik, met den Leekedichter, U toe:
‘Zet z' uit de kerk’, dus roept ge luid.
Zet liever gij Uw kerk wat uit!’
Ik denk er niet aan het vruchteloos debat nog langer voort te zetten. Alleen nog dit: de Ned. Herv. kerk een ‘zijtak’ te noemen van de Katholieke kerk druischt regelrecht in tegen het Protestantsch karakter der eerste, en miskent volkomen haar vrijheid.
Het ‘onverklaarbaar zielkundig raadsel’ en ‘het ingewikkeldste zielkundig raadsel’, waarvan U spreekt, komt mij voor luce clarius te zijn, de oplossing ligt in den breeden grondslag, waarop het Vrijzinnig Christendom zich stelt. Ik eindig, gelijk de schrijver in ‘de Blijde Wereld’: ‘Studiosus, d.i. weetgierig. Nu, er valt voor hem nog wat te leeren: allereerst wel om niet te schrijven over zaken, waarvan hij niets weet.’
Uw dw. dr.
Ds: J.L.N. ZILLINGER MOLENAAR.