De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDerde bedrijf.Een gezellig-ingerichte woonkamer in Jeanne en Johan's woning. Nieuwerwetsche meubels, een tafel met fauteuils
| |
[pagina 275]
| |
en stoelen er om heen, buffet, tafeltjes met bibelots. In een hoek op den grond staat kinderspeelgoed. Links in 't midden van de kamer een schoorsteenmantel met spiegel erboven. Op den achtergrond schuifdeuren, toegang gevend tot het salon. Een deur die in den gang uitkomt.
| |
Eerste tooneel.
| |
[pagina 276]
| |
't zich meer aan, dan jelui denkt. Zóó kan 't niet langer.
Jeanne.
Och kom.
Johan.
Me dunkt, dat 't toch al hard genoeg is, dat haar engagement met Herman er nog niet door mag. 't Is heusch niet noodig haar nog zenuwachtiger te maken. Waarom plaagt je moeder haar toch zoo?
Jeanne.
Zeg eens, maak nu als 't je blieft geen slachtoffer van Carolien. Wàt je zegt, is overdreven.
Johan.
Neen. - Ik heb 't zelf gehoord. Je moeder wist niet, dat ik luisterde.
Jeanne.
Ik geloof er niets van.
Johan.
Nu, je had 't moeten hooren, hoe je moeder tegen haar te keer ging, omdat.- Ja, waarom eigenlijk. Sientje zei, dat mevrouw méer last had van d'r zenuwen, en dat de juffrouw dan alles deed om mevrouw te kalmeeren, maar de juffrouw scheen er niet goed tegen te kunnen, ze zag er zoo slecht uit. 't Was maar goed, dat mijnheer juist eens kwam aanloopen, dat zou de juffrouw goed doen.’
Jeanne.
Zoo, dus Sientje let ook al op, dat Carolien je graag ziet.
Johan.
Och mensch! -
Jeanne.
Heb je toen niet gevraagd, wat er aan de hand was?
Johan.
Neen, - Lien zag er zoo bleek en uitgehuild uit, en je moeder scheen zoo vreemd, dat ik maar dadelijk je boodschap overbracht en vroeg of ze vanavond kwamen whisten, al was 't ook geen winter.
Jeanne.
En wilde ma komen?
Johan.
Jawel, bepaald.
Jeanne.
En wat zei Caroline?
Johan.
Haast niets. Ze zag heel bleek, en moeder vertelde, dat ze sedert gisteren niet wilde eten.
Jeanne.
Wat 'n aanstellerij.
Johan.
Den brief van Herman wilde ze ook al niet aannemen.
Jeanne.
Ze is gek, dat kind!
Johan.
(week)
Jeanne jij kunt toch alles van mama gedaan krijgen. Toe zorg jij nu eens, dat moeder toegeeft.
Jeanne.
Wel ja, ik zal mal zijn. Ik zorgen, dat Caroline trouwt? Dank je wel, hoor. Dan ben ik zeker goed genoeg mama bij ons in huis te nemen. - Neen dank je. Aan m'n twee kinderen heb ik genoeg. Aan m'n man meer dan te veel. Nu weet je 't.
Johan.
Bah! (Draait zich verachtelijk om en gaat aan een klein tafeltje een brief schrijven).
| |
Tweede tooneel.
| |
[pagina 277]
| |
Jeanne.
't Spijt me. - Ofschoon we hebben het laatste half-jaar niet veel aan je gehad.
Johan
(tegen Jeanne).
Dat is je eigen schuld, - dat weet je best. Praat daar nu maar liever niet over. (tegen Herman).
Loop-je nu meê op. Ik moet dien brief even posten.
Herman.
Graag, ik moet je toch spreken!
Johan.
(staat op).
Best, vooruit dan maar.
Jeanne.
Och Herman, laat Johan maar alleen gaan. Hij is gauw genoeg terug, en straks hebben jelui nog tijd genoeg om samen te praten.
Herman
(onwillig).
Och Jeanne, - ik heb maar weinig tijd.
Jeanne
(vleiend).
Toe blijf nu maar, dan krijg je nog een lekker kopje thee, - en dan vertel ik nog straks van zeker iemand, waarin je wel een klein beetje belang stelt.
Herman
(gelaten).
Nu dan. (gaat weer zitten).
Johan.
Saluut - tot straks. (Johan af).
Jeanne
(schenkt Herman thee in).
Als 't je blieft Herman.
Herman
(dof).
Dank je.
Jeanne
(plotseling).
Waarom vraag je me niet naar Carolien?
Herman.
Dat weet je wel, Jeanne.
Jeanne.
O - omdat jij denkt, dat ik jelui tegenwerk - omdat jij je nu eenmaal hebt voorgenomen niet met mij over haar te spreken, en alleen met Johan - niet?
Herman.
Juist.
Jeanne.
Omdat Johan uit goedheid voor jelui zich wel wil belasten met het overbrengen van je brieven en je beiden zoo véél mogelijk wil helpen. (valsch-beklagend).
O, jij domme, domme jongen. Begrijp je dan niet, dat hij maar ál te graag je boodschappen overbrengt, dat hij dol gelukkig is als hij een voorwendsel heeft haar te spreken.
Herman
(verontwaardigd).
Jeanne, houd op, geen woord meer, of ik ga heen. (bitter). Mijn meisje gunde je me niet. Alles heb je gedaan om je mama tegen ons op te stooken. Alles. En nu wil je me nog tegen mijn vriend opzetten ook! Hoe je door jaloezie - of wat ook gedreven je zelf verlaagt, en je man beleedigt, wil ik niet eens zeggen, maar dat je tracht Johan mijn vriend in een verkeerd daglicht....
Jeanne.
(schamper)
'n Mooie vriend. Je moest maar eens alles weten!
Herman.
(staat op)
Jeanne! -
Jeanne.
Toe houd je kalm en luister eerst. Hem vertrouw je - en mij niet. Zoo is 't immers? Kom beken 't maar gerust. Maar als ik nu zorg, dat ma vanavond hare toestemming geeft, geloof je dan nòg, dat ik 't ben, die jelui geluk in den weg sta? -
Herman.
(dof)
Te laat. -
Jeanne.
Wat?
Herman.
(dof)
Te laat. Carolien zou 't niet willen.
Jeanne.
O, natuurlijk. Wacht maar.
Herman.
(blij)
Zou je denken? - Zou je heusch denken? - (dan dof) O, neen, 't kán niet.
Jeanne.
Stellig. - Maar eerst vroolijker kijken, anders wil zij niets meer van je weten, hoor.
Herman.
Neen, neen, 't is niet mogelijk.
Jeanne.
Als ik 't wil.
Herman.
Als - als - Och neen, Jeanne, laten we liever van iets anders spreken.
Jeanne.
Neen. - Ik zal overal voor zorgen. Van avond nog breng jij je meisje naar huis.
Herman.
Maar Carolien. - Zal ze willen? O God, ik kan 't maar niet gelooven.
Jeanne.
Laat maar alles aan mij over!
Herman.
Als 't maar niet te laat is, o God, dat - niet. - Dat jij me helpen wil. Ik die, dacht, dat jij ons tegenwerkte.
Jeanne.
Niet ik, Herman; maar - -
Herman.
Neen, zeg niets, zeg niets Jeanne, ik kán, ik wil 't niet gelooven van Johan. (Hij zwijgt, denkt na, - dan na een poosje)
Wacht ik hoor iets in den gang. Dat zal Johan zijn. Ik moet hem spreken - Dadelijk.
Jeanne.
(hem tegenhoudend)
Vandaag niet. - Laat niets merken hoor je, anders mislukt alles. - O, hij heeft liever, dat je naar Amsterdam gaat en je engagement tot in 't oneindige wordt uitgesteld.
Herman.
't Kan niet. - 't Kan niet! En z'n vreugde over mijne benoeming? -
Jeanne.
Over je vertrek. -
Herman
(half kreunend).
O, 't kán niet. - 't Kán niet.
Jeanne.
Wacht daar komt hij, houd je goed.
Herman.
Maar ik moest hem spreken. - Er is iets tusschen Lien en mij voorgevallen. 't Is uit tusschen ons. - Zij wil niets meer van me weten.
Jeanne.
Onzin, - 't komt alles terecht. Wacht maar tot vanavond. Je zult me dankbaar zijn - wacht - stil nu, geen woord over Carolien, beloof me.
Herman
(aarzelend).
Ja - ja. | |
[pagina 278]
| |
Derde tooneel.
| |
Vierde tooneel.
| |
[pagina 279]
| |
Jeanne
(smalend).
Toe troost haar nog eens, daar is de juffrouw niet afkeerig van.
Johan
(dreigend).
Jeanne.
Jeanne
(tegen Johan).
Ja, ze ziet bleek, en ze heeft 't 't thuis kwaad ook.
Jeanne
(tegen mevr. Revers).
Mama, vertel u ons toch een wat er is gebeurd. Mevr. Revers
(onverschillig).
Och, 't is iets met dien mijnheer Terhorst geloof ik. - Hij heeft meer zin in een ander.
Johan.
Moeder dan toch, ziet u niet hoe veel verdriet u Carolien doet? -
Jeanne.
Neen, mama, dat is heusch 'n vergissing. Herman is dol op haar. Mevr. Revers.
Als ik 't je toch zeg!
Johan
(spottend).
Voorzichtig Jeanne, kalm toch. Mama is zenuwachtig. Je moogt haar vooral niet tegenspreken. Ze mag geen emoties hebben.
Jeanne.
Ik zal zeggen wat ik wil hoor, en ik wil zeggen dat jij en Carolien...
Johan
(dreigend.)
Stil, als je nog een woord zegt! -
Caroline
(heeft zich opgericht en kijkt Jeanne star aan.)
Je vergist je, Jeanne.
Jeanne.
Zoo, dacht je nu heusch, dat ik blind was. Ja mama, kijk u maar niet zoo vreemd op. 't Is zóó. Als Carolien bleek ziet, staat het huis op stelten... Als zij -
Carolien.
O, Jeanne hoe durf je?
Johan.
En Herman dan. Is ze met hem niet verloofd, al is 't niet publiek?
Caroline.
- Geweest, - geweest.
Johan.
Kind, Lien - zég dat niet.
Caroline
(snikkend).
Jawel - 't is de waarheid - God, o God, niets, niets heb ik meer.
Jeanne.
Houd je maar kalm, 't komt wel te recht.
Carolien.
Nooit meer (Zij blijft even droomerig zitten, en zegt daarna zacht voor zich uitsprekend). Ik ben zoo moe - zoo moe. Ik heb zoo'n pijn, hier, langs m'n hoofd. Ik zou wel willen slapen. Ik wil naar huis, vind je 't goed Jeanne?
Johan.
Zeker, ga maar naar huis, ik zal je wel brengen.
Jeanne.
Nu nog mooier. Zeg, is die vertooning haast klaar?
Johan
(dreigend).
Jeanne.
Jeanne.
Als je zoo'n hoofdpijn hebt, ga dan maar een uurtje in de suite op de canapé liggen. Dat helpt wel.
Caroline
(droomerig).
Ja.
Jeanne.
Trek vooral eerst je laarzen uit, anders maak je de canapé nog vuil ook.
Caroline
(waggelend opstaand).
Ja, ik zal wat uitrusten, ik ben zoo moe, zoo vreeselijk moe (blijft even staan en voelt in haar zak, flink). Laat me maar slapen tot dat ik weer van zelf wakker word. Kom me maar niet storen voor mama naar huis wil gaan.
Jeanne.
Best.
Johan
(schuift de suite-deur open).
Nu, beterschap hoor, Lien. 't Beste met je hoofdpijn.
Caroline
(grijpt op eens Johan's hand, met vreemden stem:)
Je hebt gelijk gehad Jo, het leven is niet zóó als wij domme meisjes het zoo mooi-droomen.
Johan
(verwonderd).
Waarom zeg je dat Lien?
Caroline.
En gelooven - gelooven in liefde, 't is onzin. Je hebt gelijk gehad.
Johan.
Maar Lien! - Wat meen-je Lien?
Caroline.
Ik ben zoo moe - zoo moe.
Johan.
Ga nu gauw wat rusten.
Caroline
(drukt z'n hand innig).
Dank je, o, ik dank je Johan. Zwak - zijn jelui allen! - (Caroline af.)
Johan
(schuift de deuren toe en blijft nadenkend staan. Mevrouw Revers en Jeanne zitten te fluisteren, en hebben niets gehoord.)
| |
Vijfde tooneel.
| |
[pagina 280]
| |
uitgetrokken. Wacht, ik zal eens even kijken.
Johan.
Neen, dat zal je niét. Gun haar tenminste een uurtje rust. Dat heeft ze meer dan noodig?
Jeanne
(plagend).
Ach! - Mevr. Revers.
- En om dan nog eens op Carolien terug te komen, en om je te bewijzen, dat ze heusch geen hart in haar lichaam heeft. - Wie zou anders doen wat zij heeft gedaan? -
Johan.
Wat nú weer? - Mevr. Revers
(zich opwindend).
Heeft ze niet het portret van haren vader weggehangen, en de muren volgepropt met louter rommel? - O - maar ik begrijp 't best. 'n Kind waarin zoo'n aard zit, durft haar dooden vader niet voortdurend om zich te hebben. - En dan, - welke dochter zou het wagen, zoo eigenmachtig de kamer te veranderen, en alles ten onderste boven te halen?
Jeanne.
Ja, dàt heeft ze gedaan! Mevr. Revers.
Natuúrlijk, - de inrichting van hare moeder was haar te ouderwetsch, 't stond alles te stijf naast elkaar. Daarom moest alles op z'n nieuw-modisch door elkander worden gezet. Jawel, 't is me daar een dames-boudoir geworden. Maar ik heb 't weer dadelijk op mijn manier in orde laten brengen, - toen ze weg was, natuurlijk al die prullen aan den muur heb ik verbrand, verscheurd of in de vuilnisbak laten gooien. Je had die oogen moeten zien toen zij thuis kwam!
Johan.
Arm kind.
Jeanne.
En toen? Mevr. Revers.
Toen zei ik, dat als ze weér met haren lieven vriend een kamer wilde inrichten, zij maar moest wachten tot ze ging trouwen - en dat had nog den tijd.
Johan.
Met Herman? Mevr. Revers.
Zeker, dàt had je niet achter haar gezocht, hé? Nu, die mijnheer Terhorst heeft haar netjes geholpen - heel den dag hoor!
Johan.
Maar mama! Mevr. Revers.
Zeker, 't is me een lievertje, die Caroline. Wie weet wat ze me nog meer aandoet. Goddank, dat Jeanne tenminste héél anders is.
Johan.
Ja, wél héél anders!
Jeanne
(opeens).
Mama, u moest haar maar laten trouwen en heel gauw ook. Vandaag was Herman hier. Hij is in Amsterdam aan de H.B.S. benoemd, - 'n mooie vooruitgang. Mama, wees wijs, luister naar mij. Ik zal maar liever niets meer zeggen, maar (kijkend naar Johan) 't is heusch beter, dat ze weggaat.
Mevr: Revers.
Zou-je denken?
Jeanne.
Gerust mama - stellig. - Van avond komt Herman. Ik heb 't hem gevraagd. Mevr. Revers.
Maar Jeanne! -
Jeanne.
Ik heb hem beloofd alles in orde te brengen, 't Is mooi, dat hij nog van haar wil weten (wijzend op Johan). Ik heb 't hem verteld.
Johan
(als dol op Jeanne toevliegend)
O, jij! -
Jeanne
(schreeuwt van angst.)
Mama. Mevr. Revers.
Kalm toch. Wat moet Sientje wel denken?
Jeanne
(knielend, haar moeders handen grijpend, en smeekend.)
- Dus als Herman van avond komt, zegt u ja, niet? U zegt ja!! - Ze móet weg - eer heb ik geen rust in huis (dan vleiend vriendelijk). - En wat zal 't dan gezellig zijn als Carolien in Amsterdam woont. Dan komt u natuurlijk bij ons in huis. Wat zullen kleine zus en Wim blij zijn als zij 't hooren, want ze zijn dól op oma! -
Johan.
Van Carolien houden zij ook heel veel.
Jeanne
(plotseling).
Mama, wat was er eigenlijk met Carolien gebeurd voor ze hier kwam. Ik vond haar toch wel wat zenuwachtig. Mevr: Revers.
Zoo is ze van gisteren middag af-al. Toen ik thuis kwam, viel 't me op, dat ze er zoo bleek uit zag.
Jeanne.
Waar was ze gisteren - terwijl wij met de kinderen uit waren? - Mevr: Revers.
Weet ik 't? -
Jeanne.
Heb - jij haar gisteren nog gezien, Johan? Johan
(houdt zich of hij niets hoort).
Zij zal geharrewar met moeder hebben gehad. Dat gebeurt wel meer (dringend). Moeder, u moest anders met Carolien omgaan. Geloof me, zóó houdt ze 't niet vol.
Jannne.
O, - is 't al weer zoo ver. Mevr: Revers.
Ik hoor bellen. Dat zal zeker mevrouw Kroneman zijn. Die zou van avond toch ook komen, niet Jeanne? - | |
Zesde tooneel.
| |
[pagina 281]
| |
Hé, daar heb je ter Cock ook. Dat is 'n tref, dat ik dien ook eens zie. Ik zeg altijd tegen m'n man:... Die Jeanne heeft compleet niets aan haren man. Altijd werken en studeeren. Zoo, - en waar wil je me nu hebben Jeanne? -
Jeanne
(schuift een stoet naast dien van Johan).
- Als 't u blieft mevrouw. Mevr: Kroneman.
Wat? zoo dicht bij je man (grappend). Is dat wel vertrouwd. 'n Mensch is maar 'n Mensch - en zwak zijn we allen? - En waar is Carolien? - Zeker nog een luchtje scheppen. Nou dat kan ze best gebruiken. Toen ze gisteren middag langs kwam, zag ze er maar watjes uit.
Johan.
Dat doét ze ook, maar mama vindt 't niet. Mevr. Kroneman.
Gunst, Mien, hoe is 't mogelijk? Ik vind 't bepaald opvallend hoe dat kind is afgevallen. Misschien tobt ze over iets, of heeft ze er veel weet van dat haar engagement af is. 't Is wel te begrijpen. Zij was dol op hem. Zoo ik hoor heeft die Terhorst haar leelijk behandeld. Ik durf er nooit tegen Carolien over te beginnen, maar nu wij er tóch over spreken, en zoo geheel onder ons zijn, moet je me toch eens vertellen, Mien, wat er eigenlijk is gebeurd?
Jeanne.
Gebeurd! - wel niets mevrouw, en uit is 't tusschen Carolien en Herman ook niet. Integendeel, 't gaat er nog veel eerder door dan u denkt, - hé mama? Mevr. Kroneman.
Gunst, wat je zegt, Jeanne! Nou 't doet me echt plezier voor Carolien. 't Is 'n lieve meid, en ik mag haar wát graag.
Jeanne.
Drinkt u nog een kopje thee, mevrouw? Mevr. Kroneman.
Neen, dank je Jeanne, ik heb thuis al twee kopjes gebruikt.
Jeanne.
Dan zal ik den theeboel maar weg laten halen (zij schelt). (Er wordt geklopt).
Jeanne.
Binnen.
Mina.
Wat blieft u mevrouw? -
Jeanne.
Je kunt den theeboel wel meenemen - maar krijg maar eerst den schotel met gebakjes uit het buffet.
Mina.
Ja wel mevrouw. (Zet de gebakjes op 't buffet en neemt het, theeblad mee). (Mina af).
Jeanne.
U drinkt toch een glaasje wijn, mevrouw? Mevr. Kroneman.
Nou Jeanne, dát dan héél graag.
Jeanne.
En u een glas kwast, mama? Ja, wijn is verboden waar voor u, niet mamaatje? Mevr. Kroneman.
Nou ik zeg maar, als 't je ma verboden is, moet zij zich maar bij een kwastje houden. Wat u, ter Cock? -
Johan.
Ik ben het volkomen met u eens, mevrouw.
Mina klopt, komt binnen, zet een flesch wijn en glaasjes, - een karaft met water, citroenen en suiker klaar, - daarna Mina af. -
Mevr. Revers.
Zal ik nu de kaarten eens krijgen?
Johan
(plagend).
Moeder, moeder, is 't geen schande om in den Meimaand te whisten, als of men in 't hartje van den winter is? Mevr. Kroneman.
Nou, ik voor mij mag zoo'n spelletje wel; als 't mooi weer is, maak ik natuurlijk liever 's avonds een wandelingetje, maar 't is nu nog zoo guur, net herfstweer. Alleen aan 't lengen van de dagen kan je merken, dat we naar den zomer gaan, anders - - Mevr. Revers.
Och, ik leg 's avonds ook wel eens graag een kaartje. 't Leidt de gedachten wat af.
Johan.
Mij best. Ik heb er vrede mee. Jeanne schenk jij eerst eens in, dan krijg ik ondertusschen de kaarten.
Jeanne
(presenteert de gebakjes en schenkt wijn in).
Johan
(haalt de kaarten van het buffet en spreidt ze uit op tafel).
Johan.
Zoo trekken jelui nu eerst om beurten.
Jeanne.
Wacht, ik zal u eerst een kwast klaarmaken, mama. Mevr. Revers.
Graag.
Jeanne.
Als 't u blieft, mama. Mevr. Revers.
Dank je, kind.
Johan.
Trek jij nog even, Jeanne. (Jeanne neemt eene kaart op) Ziezoo, nu spelen de dames samen, en man en vrouw tegen. U moet beginnen mevr. Kroneman.
Mevr. Kroneman.
Ik? - ik? - Wel dan laat ik 't over aan m'n maat. Jij, Mien. Mevr. Revers.
Wat zal ik nu doen? ik weet 't waarempel niet. - Wacht, ik zal maar harten troef maken.
Jeanne.
Wel, wel, harten.
Johan.
St-st - niet zoo spreken. Whisten is zwijgen, - moest 't ten minste zijn.
Een oogenblik spelen zij rustig verder. Er wordt geklopt.
Jeanne.
Binnen.
Mina.
Mevrouw, kleine zus huilt. -
Jeanne.
Ga dan maar eens naar boven Mina.
Mina.
Dat heb ik al gedaan, maar ze zei, dat ma boven moest komen. (Mina af.)
| |
[pagina 282]
| |
Johan.
Zal ik even naar boven gaan?
Jeanne.
Neen hoor, ik zal 't zelf wel doen. Als jij eenmaal boven bent, willen ze je heelemaal niet meer laten gaan, dan speel je met zus tot dat ze heelemaal uit haren slaap is.
Johan
(tegen mevr. Kroneman).
U moest eens zien hoe schattig die zus er in haar bedje uitziet! Als ze 's avonds huilt, wil ik altijd kwaad naar boven loopen, en haar een duchtig standje geven. Maar zóó kom ik boven, en ik zie dat lekkere snoetje van die kleine engel, of ik ben heelemaal verteederd, en in plaats van booze woorden, krijgt ze niets dan zoenen van me. 't Is toch zoo'n heerlijk kind, niet moeder. Mevr. Revers.
Zeker.
Ondertusschen is Jeanne de kamer uitgegaan.
Mevr. Kroneman.
Die Carolien schijnt maar rustig door te slapen. Hoe is 't mogelijk voor zoo'n jong meisje.
Johan.
Och, ze had zoo'n hoofdpijn! Mevr. Revers.
Ja, in mijn tijd konden meisjes van haren leeftijd heel den dag in den weer zijn, en 's avonds op een bal dansen tot diep in den nacht zonder dat zij aan hun bed dáchten. - Maar tegenwoordig - tegenwoordig! Mevr. Kroneman.
't Is toch 'n lieve meid, die Carolien. - En veel, dat ze van je houd, Mien. Neen, daar heb je nu heusch geen idee van. Mevr. Revers
(schamper).
Ja, dát geloof ik. Mevr. Kroneman.
Dien dag van je thuiskomst, Mien, ging ik even bij haar aan om te informeeren, of 't heusch waar was, dat je thuis zou komen. Ik kon 't haast niet gelooven, mensch. Nou, je had haar moeten zien. Dól was ze van geluk - en zenuwachtig als ze was - zenuwachtig - ze huilde haast van blijdschap. Terhorst had juist bloemen gebracht. Verbazend aardig vond ik dat van hem, en jij? Trouwens, ik mag hem graag - 't is zoo'n nette jongen en zoo bedaard, - zoo net in 't spreken. Geloof me, Mien, als 't zoover is, krijg je er een besten schoonzoon aan. - O, ja, wat ik ook nog zeggen wou, van Carolien gesproken. Ik maakte nog een praatje met haar, maar ze was te zenuwachtig om me ordentelijk te woord te staan. Net toen ik weg ging, viel m'n blik op dat groote portret van je man zaliger. Mien, mensch ik schrok er van. Ik dacht. Dát portret moet weg, want als Mien van middag thuis komt, en ze ziet 't, dan besterft ze 't zoo waar. Nou, toen zei ik tegen Carolien: ‘Kind, zei ik, neem dat portret weg.’ Ze wou er eerst niet van weten, maar ik bracht haar aan haar verstand, dat 't om jouw bestwil was, Mien, - nou, - toen beloofde ze, dat ze 't zou doen.
Johan
(opgewonden).
- Hoort u dat nu, moeder? - Mevr. Kroneman.
Of ze 't nog gedaan heeft, weet ik niet, - ik geloof 't niet, want toen ik later bij jelui was, hing 't er weer.
Johan.
Ze had 't wél weggehangen mevrouw, maar moeder zag 't liever op de oude plaats. Mevr. Kroneman.
Zóó, 't doet me plezier, dat ze tenminste naar me heeft geluisterd. Ja, ik zei 't alleen maar uit goedheid voor jou Mien. Ik dacht dat 't beter was, dat niets je aan dien dag herinnerde. Daarom drong ik er ook bij Carolien op aan dat ze een licht blousje zou aantrekken, en de kamer heelemaal anders zou meubileeren.
Johan.
Hoort u 't nu moeder? - Mevr. Kroneman.
Mien, wat kijk je raar, en wat heeft ter Cock. Ik heb er toch niets aan miszeid? (half huilend) Gut, Mien, maak je nu niet zoo zenuwachtig - da's zoo kwaad voor iemand van jouw gestel. - Gunst mensch, ik heb echt spijt dat ik je aan je man zaliger heb herinnerd. Toe, laten we maar weer gauw van iets anders praten.
Johan
(dof.)
Dát is 't niet, mevrouw!
Jeanne
(binnenkomend).
Nu, zie je nu wel, Johan. Dat heb je nu van al je verwennen. 't Kind kon niet slapen, en daarom ging ze maar een deuntje huilen. Toen ik bij haar kwam riep ze: ‘Lichie maken - Lichie maken, net als paatje gisteren!’ Nu, maar ik heb geen trek om op den laten avond nog met de kinderen te spelen. Ik was echt boos, en zei dat zus gauw moest gaan slapen. Maar, dát weet ik wél. - Als zusje morgen weér huilt, laat ik haar rustig huilen. Dan valt ze vanzelf wel in slaap. (rondkijkend). Zeg, wat is hier gebeurd. Jelui kijkt zoo raar.
Johan
(woedend).
Daar, nu heeft moeder 't gelukkig zelf gehoord, en mevrouw Kroneman wist toch nergens van.
Jeanne.
Wát gehoord?
Johan.
Weet je niet hoe mama in 't begin van den avond over Carolien sprak, omdat zij vaders portret had weggehangen? Ze had geen hárt, - geen hárt - geen gevoel! Ze kon haar vader niet om zich zien! - Maar nú hoor je 't weer! -
Jeanne.
O - al wéer over Carolien
Johan.
Ja, 't is een schánde, een schánde, dat arme kind. Maar gelukkig, dat 't nu | |
[pagina 283]
| |
tenminste uitkomt (tegen mevr. Kroneman). O, - u moest eens alles weten. Geen haar deugde er aan Carolien.
Mevr. Kroneman.
Onmogelijk.
Johan.
En tóch is 't zoo. Goddank, dat moeder 't nu zelf hoort, dat zij op uw aanraden de rouw aflegde - de kamer anders meubileerde, en vaders portret weg hing! Mevr. Kroneman.
Ja, maar dat deed ik uit bestwil, geloof me, alleen uit bestwil, - en 't kind wilde 't toch eerst volstrekt niet. Ik meende er heusch geen kwaad mee.
Johan.
Neen mevrouw, 't was juist heel hartelijk van u bedacht. Jammer alleen, dat er altijd nog menschen zijn, die overal alleen 't slechte in zien.
Jeanne.
Wie kon dat ook weten? Waarom heeft dat domme kind ook niets gezegd? Mevr. Kroneman.
Ja, had ze 't maar gedaan!
Johan
(tegen Jeanne).
Omdat zij altijd werd afgesnauwd als zij maar haren mond open deed. Zij durfde niets te zeggen. Bij 't minste wat zij beweerde en wat niet in moeders smaak viel, begonnen de zenuwtoevallen, niet moeder? Mevr. Kroneman.
Gunst Mien, ik dacht, dat je heelemaal geen last meer van je zenuwen had. Dat heb je me onlangs zelf verteld. (Een poosje zijn allen in eigen gedachten verdiept, dan springt mevr: Kroneman op, klapt in hare handen en zegt levendig en opgewekt).
Mevr. Kroneman.
Weet je wat je nu doen moest, Mien? Mevr. Revers.
Nu? Mevr. Kroneman.
Dat arme kind heeft nu zooveel narigheid gehad, nu moest je alles maar gauw weer goed maken ook. Toe, Mien geef nu vanavond nog je toestemming tot haar engagement. Mevr. Revers
(dof).
Dat heb ik Jeanne al beloofd! Mevr. Kroneman.
Hé, dat is lief van je Jeanne, dat je dat hebt gedaan gekregen. Ik was al bang om je de waarheid te zeggen, dat jij er achter zat, maar ik ben nu dubbel blij, dat ik me heb vergist. Ik vond 't al zoo onhartelijk van je, dat je zoo vreemd over haar sprak.
Johan.
Dat was jaloezie, mevrouw, louter jaloezie. - Mevr. Kroneman.
Jaloezie? - Op wie dan? Daar begrijp ik niets van.
Johan.
Dat vertel ik u later wel eens. Ja, ja je beleeft hier wat! Mevr. Kroneman
(dringend).
Mien, weet je nou wat je moest doen? Laat ter Cock nu gauw Herman halen, en als Lien nu straks binnen komt, dan zeg je dat je je toestemming geeft! - Ik verheug me nou al op Carolien's geluk-stralend gezicht.
Jeanne.
Mevrouw maakt er geloof ik een blijspel van. Mevr. Kroneman.
Nou, dat is tenminste héél wat beter dan een treurspel. Ik zie de menschen liefst lachen. Er is toch al narigheid genoeg op de wereld, waaraan niets te verhelpen is. Als ik te zeggen had, liet ik iedereen maar gelukkig worden.
Johan
(warm).
Dat geloof ik graag, mevrouw. U is een beste vrouw. Mevr. Kroneman
(verlegen).
Wel ja, dat zeg ik ook. Die moet een oude vrouw nog eens een complimentje gaan maken. Had liever je vriend gehaald, dan had je beter gedaan.
Jeanne.
Dat hoeft niet, hij komt wel? Mevr. Kroneman.
Dacht je soms dat Terhorst een gedachtenlezer is?
Jeanne.
Neen, maar ik had hem gevraagd om half tien even aan te komen. - 't Kan dus nog 5 minuten duren. Mevr. Kroneman
(blij).
Och, och, wat zal me dát een verrassing zijn. Als Carolien dát eens wist.
Johan
(aan de suite-deur luisterend).
Het is binnen nog zoo rustig. Ze slaapt zeker nog. Mevr. Kroneman.
Als Terhorst nu komt, moet je haar niet roepen. Laat hem dan stilletjes naar binnen gaan. Dat vind ik veel aardiger.
Johan.
Ja, ik ook.
Jeanne
(jaloersch).
Wat zijn jelui toch kinderachtig; 't is de moeite waard! Mevr. Kroneman.
Nou, ik vind 't wel - en Carolien en Terhorst zeker.
Johan.
En ik ook. | |
Zevende tooneel.
| |
[pagina 284]
| |
moest ik eigenlijk maar naar huis gaan; ik hoor er niet bij.
Johan.
U niet? U niet? U veel eerder dan iedereen,
(zachtjes) ik dánk u, ik dánk u voor alles.
Herman
(effen tegen Johan zonder hem aan te kijken).
Goeden avond. (tegen de dames, zenuwachtig en gejaagd). - Ik maak u wel mijne excuses voor mijn laat bezoek, maar - ik wist niet - ik dacht. -
Jeanne.
O je bent vólkomen geëxcuseerd hoor!
Herman
(angstig).
Nu, Jeanne? Mevr. Kroneman
(juichend).
In orde, in orde! - (dan plechtig doende, met moeite zich goed kunnende houden). Jong mensch, uit aller naam, ook uit die van mevrouw Revers dus verzoek ik u deze deur (naar de deur wijzend) open te schuiven. Loop dan tot de canapé, waar gij zult aanschouwen eene jonge dame, in zoete sluimering verzonken, die gij door uw kus moet doen ontwaken.
Jeanne
(in de handen klappend).
Schitterend.
Johan.
Bravo!
Herman
(naar mevr. Revers gaande.)
Is het waar mevrouw, werkelijk waar? Mevr. Revers.
(op mevr. Kroneman wijzend.)
Deze dame heeft vanavond in huis te bevelen.
Herman
(grijpt de hand van mevr. Revers.)
Dank u - o dank u.
Jeanne
(geeft hem de kaars, die zij ondertusschen heeft aangestoken.)
Als 't je blieft Herman. Heb ik nu woord gehouden of niet?
Herman.
Jeanne, o God, - 't is onbegrijpelijk - hoe zal ik je danken? Mevr. Kroneman.
Zachtjes, zachtjes anders wordt ze wakker (Johan schuift de suite-deur open, en duwt Herman naar binnen).
Johan
(tegen Jeanne op eens).
O, God, als zij nog maar van Herman wil Meten. Jij hebt haar immers gezegd, dat Herman 't ook geloofde dat zij jou reden tot jalouzie gaf. God als ze dat nu maar vergeet.
Jeanne
(luchtig).
Dat moeten ze later maar uitkibbelen. Mevr. Kroneman.
Stil nou - ik hoor nog niets.
Johan
(lachend).
Zóó hard zullen ze elkaar toch niet zoenen, dat je 't hier kan hooren! (Zij luisteren even. Men hoort een vreeselijken, doordringenden gil).
Mevr. Kroneman.
Hé wat schrikt dat kind.
Johan
(schrikkend).
Dat is Carolien niet.
Herman
(vliegt doodsbleek de kamer binnen, dreigend tegen Jeanne).
Dus daarom, daarom mocht ik haar meênemen, o God (hij zinkt neer).
Johan
(vliegt het salon in. Door de open schuifdeuren ziet men Caroline dood uitgestrekt op de canapé liggen. Mevr. Kroneman vliegt Johan achterna. Mevr. Revers blijft als vastgenageld op haren stoel zitten. Men hoort luid snikken. Huilend komen zij allen weer binnen.
Mevr. Kroneman
(snikkend).
Dood - dood, hoe kan dat?
Johan.
Vergiftigd (laát een leeg fleschje zien).
Mevr. Kroneman.
O God, o God en juist nu.
Jeanne
(kijkt haar moeder, die als versufd is, angstig aan).
Johan
(zich op eens woest omdraaiend, knarsetandend op Jeanne toevliegend, die hij wegslingert.)
Dat is nou jouw werk, jouw werk! - (In eens valt zijn blik op het kinderspeelgoed, dat in een hoek van de kamer ligt).
Johan
(wanhopend, de vuisten ballend).
O, als 't niet om de kinderen was!
Einde. Het scherm valt.
Oct. 1903 - Juli 1904. |
|