buiten aan alle kanten bepakt en bespannen met twee of vier stevige paarden schokschommelen langzaam voort, den breeden landweg af, die zich in een lengte van 45 K.M. uitstrekt tusschen Kopenhagen en Helsinggoer. Tien, twintig, vijftig, honderd van die rollende huizen vervoeren in een half slapende processie heel Kopenhagens inboedel naar buiten. 't Is alsof de inwoners vluchtend hun have en goed redden willen uit een belegerde, of door de pest besmette stad.
Maar de minst bedeelden der ijdele Kopenhaagsche kringen verschuilen hun pooverheid achter de met krijt bestreken ramen; den heelen zomer zijn ze incognito in stad en durven niet te voorschijn te komen voor 't donker wordt, uit angst van door vrienden of bekenden ontdekt en bespot te worden om het buiten zijn achter de gewitte ramen.
Onwillekeurig glimlacht men ironisch wanneer bij de eerste zachte dagen van het voorjaar de Kopenhagenaars aangegrepen worden door die manier, dat Idée fixe van naar buiten te willen en men verwondert zich wanneer men een respectable familie, bestaande uit man, vrouw en vijf kinderen ziet kruipen in dríe kleine, lage, benauwde kamertjes bij een visscher, met het uitzicht op vischnetten, die te drogen hangen over een haringschuit, om nog maar te zwijgen over de balsamische geuren van het varkenskot en de mesthoop, die door de open ramen naar binnen zweven.
Maar, heeft men zelf - op een meer comfortabele wijze - eens zoo'n zomer doorgebracht aan deze Riviera van het Noorden, ja, dan buigt men begrijpend het hoofd en moet men erkennen dat men wellicht in heel Europa zoo'n betooverend schoone kust niet vindt. Het geheim dier schoonheid ligt in de eeuwenoude beukenbosschen, die overal deze vriendelijke kust omkransen als een smaragden gordel.
Wanneer men eens met de stoomboot een tocht langs de kust gemaakt heeft van Kopenhagen naar Helsingör, met aan den overkant de Zweedsche zand- en kleibergen, dan heeft men het schoonste, waarop Denemarken kan bogen, gezien.
Eerst het wegzeilen langs Lange Linië, door de vrijhaven met de talrijke stoomschepen voorbij de kleine zeeforten, die in een halve maan in den Sond verspreid, de hoofdstad omgeven.
Dan duiken al gauw de reusachtige boomen van de Dyrehaven op en tegen dien achtergrond onderscheidt men Klarapenborgs Badhotel, waarna deze, met bosch omzoomde kust zich voortzet tot Helsingör, telkens schilderachtig gevariëerd door kleine badplaatsjes en visscherdorpjes, totdat Kronborgs oude vesting de rij sluit.
In een chaotische verwarring liggen een massa villa's, als uit een omgevallen speelgoeddoos, in de bosschen, aan 't water op de hoogten, verspreid. Sommige als bescheidene zomerhuisjes dicht bij 't water gebouwd, andere als trotsche burchten op de hooge zijde van den strandweg gelegen.
Is men zoo gelukkig dit tochtje te maken op een St. Jansavond, dan is aan beide zijden de kust als bezaaid met lichtende stippen, als groote glimwormen, de St. Jansvuren die door de poëtische Deensche jeugd ter eere van den zomer ontstoken worden.
En in de lichte zoele zomernacht vlammen de vreugdevuren vroolijk op tegen den donkeren somberen achtergrond der droomende Deensche bosschen, terwijl de boerenjeugd zich ten dans paart om den langsten dag, en 't grootste deel van den kortsten nacht, den einde te dansen.
T.J.S.