De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Een Strijd der Zielen. Naar het Zweedsch van Gustaaf af Geyerstam. Vertaling van Jeanette E. Keyser, (uitgave van H.J.W. Becht, Amsterdam).
Ik zou een vergelijking willen maken tusschen dezen roman van een heden ten dage algemeen bekend en geliefd auteur als Geyerstam, en dien van zijn niet minder bekenden en beroemden Franschen collega Zola: L' Argent. Want, ook een Strijd der Zielen behandelt de geldquaestie, datgene waarom in onze hedendaagsche maatschappij alles draait, datgene waarvoor eer- en plichtgevoel en liefde tot het gezin moeten wijken; de hartstocht die, waar zij den enkelen bevredigt, daarvoor duizenden slachtoffers maakt, en in negen en negentig van honderd gevallen ten slotte óók den oorspronkelijk-bevredigde ten gronde en ten verderve voert.Ga naar voetnoot*) Maar zie nu eens het kenmerkend verschil tusschen den schrijver van een paar tientallenjaren geleden, en dien van den tegenwoordigen, overhaasten, en oppervlakkigen tijd! Hoe fijn heeft Zola zijn opzet uitgewerkt, hoe laat hij ons zien al de samengestelde draden die, te samengeweven, vormen het groote finantieele net, dat zich uitspant over de wereld, en waarin de financiers en de bankiers de wreede spinnen zijn, die uitzuigen de ongelukkigen welke zich in hun weefsel verwarren. In l'Argent zien we alles zich van lieverlede ontwikkelen, zien we hoe 't niet anders kon gebeuren, kon afloopen dan zóó! We zien 't gecompliceerd beurs-leven, we wonen bij de vreeselijke spanning van de betrokkenen, de mannen achter de schermen en de slachtoffers beiden; consequent volgt uit het ééne langzaam zich ontwikkelende feit het andere, en eindelijk volgt de ‘Krach’, de groote val van Saccard, waaruit tegelijk volgt de ondergang van het op zich zelf beschouwd onschuldige paar, den broeder en de zuster: Hamelin, en Madame Caroline. Vergelijkt men nu met dit meesterwerk van Zola, Gustaaf af Geyerstam's Strijd der Zielen, dan komt dit laatste boek er zóó armzalig-opper- | |
[pagina 200]
| |
vlakkig neven te staan, dat men moeilijk gróóter bewijs kan zoeken voor het verval onzer hedendaagsche letterkunde, dan het verschil tusschen het wel-doorwrochte kunstwerk van het verleden en het overhaast-in-elkaar-gezette, volstrekt niet gemotiveerde romannetje van het heden! Bij Geyerstam is alles pas-klaar gemaakt als het boek begint, juist zooals de auteur het noodig had voor zijn karakterontleding! Hij vertelt heel-eenvoudig op de eerste bladzijden van zijn boek, als een voldongen feit, dat zijn hoofdpersoon Kristian Mordtman (een soort Saccard als in den roman van Zola, maar met minder slechte eigenschappen dan deze), wrak staat op de Beurs, ondanks zijn oogenschijnlijk nog grooten invloed als bankier. Hij vertelt later, alweder als een voldongen feit, dat de ondergang van Mordtman vaststaat, en dat de komende slag niet meer is tegen te houden of te verhinderen. Maar hoe dit alles zoo komt, hoe Mordtman het éérst zóóver bracht, en later weer terugzinkt in het niet, dat alles te schilderen en uit te werken met het scheppingsvermogen en den veelzijdigen blik op het leven van een Zola, dat heeft Geyerstam niet gekund. Zijn roman bepaalt zich tot de karakterteekening der beide hoofdpersonen: Mordtman en zijn vrouw, wereldsch-geworden door de macht van het geld, van elkaar vervreemd door de macht van het geld, eindelijk ten ondergebracht dóór die gevaarlijke macht, die hen eerst verhief, toen verpletterde! In karakterteekening is Geyerstam een meester. Hij laat ons in Mordtman een type zien van het hedendaagsch overspannen zenuwleven, zooals wij er allen kennen of gekend hebben, in de groote, jagende, slecht-makende wereld. Eigenlijk slecht is Mordtman niet. De wereld, het leven, de jacht naar geld hebben hem slecht gemaakt; zijn geweten, dat eens luide en krachtig sprak, is ingesluimerd; vrouw en kind, en zijn eens zoo sterk sprekende vriendschap, alles heeft hij geofferd aan den demon: geld- en eerzucht. Bovenal in de bladzijden, waarin de verkoeling van die vriendschap wordt ontleed, toont Geyerstam zich een kunstenaar en een menschenkenner van ongewone beteekenis. Heel diep-ingeblikt heeft hij in de ondankbaarheid, die een der meest-weerzinwekkende eigenschappen is van den Durch-schnitts-mensch, waar hij zoo juist en zoo kernachtig aantoont, hoe het gevoel van verplichting aan Torsten Aabel, het besef van hem iets te danken te hebben, den groot en beroemd geworden Kristian Mordtman gaat drukken, gaat knellen, gaat ergeren, als ware het iets om zich voor te schamen, dat hij in den grond van zijn hart Torsten Aabel en zijn zedelijken invloed nóódig heeft. ‘Ik liet hem los en dat deed ik toen hij me tot last was,’ zegt Mordtman, en die enkele zin drukt zoo volledig uit, hoe de meeste menschen handelen met hun zoogenaamde ‘vrienden’, zoodra deze in een botsing dreigen te geraken met wat het lieve eigenbelang meebrengt. Maar er is méér dan deze ééne episode, die dezen roman tot een intens genot om te lezen maakt. Wanneer de schrijver ons laat zien, hoe de schande en de schuld voor de wereld, dikwijls juist de oorzaken zijn van een inwendige ontwaking tot hooger en beter zieleleven, dan geeft hij ons een van die eenvoudig-ingekleede, heel diep-gevoelde gedachten, in de uitwerking waarvan hij een meester is. Ik bedoel de verhouding tusschen Torsten Aabel en diens moeder, véér en na de veroordeeling van den eersten wegens het maken van een valschen wissel. Het klinkt zoo leelijk en zoo vulgair, nietwaar, het namaken van een handteekening; het is een zoo gemeene handelwijze, bedrog! En toch is de man, die zich daaraan schuldig maakte, is Torsten Aabel een in veel opzichten beter en dieper-voelend mensch, dan de meesten onzer. Genotzucht en begeerte zich te bedwelmen aan die geld-kostende dingen, die het hedendaagsche leven biedt, hebben hem gebracht tot den ondergang; maar slechts om hem de oogen te openen voor het gevaar dat hem bedreigde van zedelijke vernietiging. Lees dien brief, dien hij schrijft in de gevangenis, en gij staat getroffen door het stukje zielsgeschiedenis, dat de auteur U hier zoo meesterlijk geeft: ‘Ik heb geleerd dat de ziel, zooals alles, rust noodig heeft om te groeien, en dat een menschenziel zelfs in vernedering en schande leven kan. - - - ‘Ik had hier den tijd om alleen te zijn met mezelf, en zooals ik de laatste jaren leefde had ik vergeten dat dit noodig is. Hier heb ik geleerd dat de gedachten niet bestaan om mee te spelen, maar om van te leven; en om daarvoor geschikt te zijn moeten ze worden tot iets wat de vroegere menschen geloof noemden, maar dat nu geen naam meer heeft. Ik heb ook begrepen, dat toen ik me niet om het leven bracht, dit kwam doordat ik toen reeds vaag iets gevoeld moet hebben van wat me nu helpt het leven te dragen.’ Dit is slechts een enkele aanhaling hier | |
[pagina 201]
| |
en daar uit den bladzijden-langen brief, die ons het leven en den val van Torsten Aabel verklaart, en bijna sympathiek maakt. Sympathiek is ook die oude moeder, die geen ander levensdoel heeft, dan te wachten op de terugkomst uit de gevangenis van dien zoon, voor wien zij nu eindelijk iets kan zijn. Want eenzaam is haar leven steeds geweest. Eenzaam was het in de lange echtvereeniging met den man, die van haar slechts huishoudster-zorgen eischte, en niet vroeg naar haar ziel. Eenzaam was het toen haar zoon haar uit plichtgevoel tot zich nam, maar haar niets gaf van liefde, in zijn zichzelf bedwelmen aan genot. Maar nu, nu zal 't goed worden! Nu, aan den oogenschijnlijk zoo donkeren levensavond, komt er voor háár licht! Het straalt haar tegen uit die gevangenis, waarin de wereldling in haar eenig kind stierf, en waaruit haar straks een gelouterd mensch zal tegemoet treden. Uit een kunst-oogpunt staat het slot van het boek, de zelfmoord van Mordtman, met het daaraan voorafgaande tooneel tusschen hem en Thomas Müller, heel hoog. Nu vertelt en redeneert de auteur niet meer. Nu laat hij ons zien en bijwonen en meebeleven, zooals Zola òòk 't zou gedaan hebben. Heel het optreden, de schildering naar het uitzoowel als het inwendige van den geslepen en liefdoenden Thomas Müller, kon thuishooren in de beste en levendigste gedeelten van L'Argent. Zooals bij Zola de rijke en slimme bankier Gundermann speelt met zijn slachtoffers, zoo doet het hier Thomas Müller, waar hij geroepen wordt door Mordtman als laatste redmiddel, om den komenden ondergang te verhoeden. Dat spelen van de kat met de muis, dat meedoogenloos het slachtoffer laten spartelen om hem eindelijk den genadeslag toe te brengen, het is van het leven afgezien met groote menschenkennis, en uitgebeeld met meesterlijk talent. Geen woord te veel of te weinig! Geen langdradigheid, maar ook geen oppervlakkigheid, zooals in de rest van den opzet. Dan volgt de zelfmoord, niet minder meesterlijk van wedergave! Eerst het opgewonden, vroolijke déjeuner, waar hij alle gasten een laatste maal verblindt door zijn scherts en zijn kout, dan de woeste sledevaart naar het donkere bosch, waar hem wacht het einde. Men moet die bladzijden: 281 en 282 in hun geheel lezen, om ná te voelen, om mee te beleven, de nietigheid van dat, van eigenlijk àlle leven, de holheid van het begrip eer, de holheid van alle aardsche begrippen, waaraan wij menschen ons zoo graag vastklemmen, en waarmede wij ons blinddoeken. Want, Gustaaf af Geyerstam verstaatin hooge mate die geheimzinnige kunst, die een eigenschap is van zijn Noorsche en Zweedsche collega's in het algemeen, de kunst een diepe, meestal weemoedige levens-leering neer te leggen in zijn romans, zonder zich ook maar in het minst schuldig te maken aan zedepreekerij, of tendenz; of iets van dien aard! In dat opzicht staat hij zonder twijfel veel hooger dan Zola. Want een boek als L'Argent leg je volkomen onbevredigd neer. Je bewondert den kunstenaar, die een zoo samengesteld geheel zoo fijn wist te ontleden, zoo boeiend aan je kon vertoonen, maar voor je ziel heb je niets ontvangen! Integendeel, wat er in je achter blijft is een groote leegte, een soort verbittering en teleurstelling, omdat de wereld zoo laag staat en door zulke leelijke dingen wordt geregeerd, terwijl jezelf, die tot die wereld behoort, er machteloos aan zijt overgeleverd. En toen Zola, aan het eind van die roman-rei waartoe L'Argent behoort gekomen, goedvond een ander soort kunstwerken de wereld in te zenden, boeken die wèl iets wilden brengen van troost in een nieuwe levensbeschouwing, toen is hij zichzelf als kunstenaar jammerlijk ontrouw geworden, en, als prediker van een nieuwe levensleer en profeet van een schooner toekomst, wist hij het niet verder te brengen dan tot oppervlakkige phrasen en niet te verwezelijken luchtkasteelen. (Travail, Vérité). Maar Geyerstam, en met hem heel een schare van Noren en Zweden en Denen, ziet het leven zooals het is, schildert het zooals het is, en weet in die schilderingzelve met-één te leggen een levensbeschouwing van geloof in het goede dat nimmer gehéél sterft in den mensch! Wat Selma Lagerlöf zoo wonderbaar-mooi heeft neergelegd in haar Gösta Berling, het is dezelfde levens-boodschap die steeds opnieuw tot ons komt uit het hooge Noorden! En waar L'Argent eindigt met een nietsbeteekende phrase, in de overdenking der door Saccard verlaten maîtresse Madame Caroline, daar geeft het slot van Een strijd der Zielen een diepe en fijngevoelige gedachte in aan Berta, de vrouw van den zelfmoordenaar Mordtman. | |
[pagina 202]
| |
Het is onzinnig en onwaar om van de oudergeworden, verlaten, geruïneerde Madame Caroline te schrijven: ‘En Madame Caroline was opgewekt ondanks alles, met haar altijd jong gezicht onder haar kroon van grijze haren, alsof zij zich elken April opnieuw verjongde in den ouderdom der aarde. Te midden der sekaamte, die haar liaison met Saccard thans in haar opwekte, dacht zij aan al het vuil waarmede de liefde wordt verontreinigd. Waarom zou men het geld verantwoordelijk stellen voor de vuilheden en de misdaden, waarvan het de oorzaak is? Wordt de liefde, die toch de schepper is van het leven, niet evenzeer onrein gemaakt?’ Maar daarentegen van een wezenlijk troostbrengende berusting en levensbegrijpen getuigt de overdenking der eveneens verlaten en geruïneerd achtergebleven Berta Mordtman: ‘Ze treurde over Kristian Mordtman, ze treurde over hem, alsof er nooit iets anders tusschen hen was geweest dan wat mooi en groot was, ze treurde over hem en had zijn nagedachtenis inniger lief, dan wanneer hij onbevlekt en rein van haar zou zijn heengegaan. Het was zijn lot, dat ze in hem liefhad, alles wat de menschen niet zagen, en waarvan ze zelf het bestaan zoovele jaren lang vergeten had.
Ze voelt zich verlicht dat ze alles moet achterlaten wat haar vroeger toebehoorde’. Daarom herhaal ik zooals ik begon, trekt men een vergelijking tusschen l'Argent en Een strijd der Zielen, - en die vergelijking ligt voor de hand, - dan moet zij, uit een oogpunt van kunst, zeer ten nadeele uitvallen van Geyerstam, van wien men kan zeggen dat hij de veel-omvattendheid van zijn gegeven niet heeft overzien, niet heeft uitgewerkt. Maar, wat karakterteekening betreft, blijft Geyerstam zijn verworven roem trouw. Voor hem is l'Argent niet anders geweest dan de achtergrond, waartegen Torsten Aabel en Mordtman en Berta moesten uitkomen. En, zoo hij aan zijn achtergrond te weinig zorg besteedde, tot schade van zijn geheel, in de teekening der drie hoofdfiguren en hun zielestrijd is hij zeer gelukkig geweest. In hen heeft hij op meesterlijke wijze verpersoonlijkt de hedendaagsche maatschappij.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|