De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBekroond Opstel.Ga naar voetnoot*)Levensdoel.
| |
[pagina 198]
| |
van kind tot vrouw, waarin ze te klein zijn voor een tafellaken en te groot voor een servet, hebben de jonge meisjes méér dan ooit een steun noodig om op den rechten weg te blijven. En juist in die jaren zijn zij het verst van hun moeder verwijderd, van hun natuurlijke opvoedster en vriendin. Ik weet niet recht welke de oorzaken zijn, maar 't is een feit, dat ik telkens en telkens weer bevestigd zie. Zij schenken dán hun vertrouwen aan vriendinnetjes van denzelfden leeftijd, of aan anderen, die vaak een verkeerden invloed op hen uitoefenen. Soms echter ontmoeten ze op hun weg een goede vrouw, die wel hun meerdere is in kennis waardoor ze tot haar moeten opzien, die toch hun vertrouwen weet te winnen, doordat ze, nog jong genoeg zijnde om hen na te voelen en met hen mee te leven, hen nooit uitlacht om ‘onzinnige idealen’, en ‘overdreven denkbeelden,’ om steeds als raadgeefster voor hen klaar staat. Zoo iemand wilde ik voor die meisjes trachten te worden, zulk een vriendin wilde ik graag voor hen zijn. Om dagelijks en persoonlijk met hen in aanraking te kunnen wezen, en zoo beter hen te kunnen kennen en helpen, heb ik gekozen de betrekking van leerares aan een school voor jonge meisjes, in de jaren van kind tot vrouw. Ik wil me opwerken in kennis opdat zij tot mij zouden opzien, en mij beschouwen als hun meerdere; maar tegelijkertijd zou ik hun vertrouwden en genegenheid willen winnen om hen in dien moeilijken tijd als raadgeefster en vriendin ter zijde te kunnen staan. En zoo zou ik naast de moeder, en mischien mét haar, (zonder medeweten der dochter) kunnen werken tot de vorming ten goede van onze toekomstige vrouwen! Onder hen bevinden zich aanstaande moeders, die geluk kunnen verspreiden in een huisgezin, die op hún beurt menschen hebben op te voeden en te maken tot nuttige leden der maatschappij. De moeder legt de grondslagen voor de opvoeding, voor de vorming der kinderen; de eerste levensjaren staat het kind uitsluitend onder háár invloed. Hoe beter en edeler vrouw de moeder dus is, hoe meer kans er bestaat dat de kinderen zullen opgroeien tot degelijke, rechtschapen menschen. En hoe meer mogelijkheid er bestaan zal de maatschappij te veredelen en op te heffen. Is 't niet gróótsch, niet prachtig? is 't niet een levensdoel de moeite waard om voor te werken met alle kracht, te helpen van onze meisjes goede vrouwen te maken? Ze op 't rechte pad te houden, in de gevaarlijke jaren dat ze er zoo vaak van afgeraken? - Bovendien zou ik als leerares misschien menigeen kunnen helpen een onafhankelijk bestaan te verschaffen, waardoor zij bewaard blijven voor 't moeten huwen zonder sympathie, alleen om voor gebrek gevrijwaard te zijn. En ook voor 't vernederende ‘genadebrood te moeten eten’ bij familie-leden, ingeval zij ongehuwd mochten blijven. Dit levensdoel heb ik nog steeds, maar mijn begrijpen van uw opvatting van 't feminisme, Freule Lohman, heeft het mooier gemaakt en 't wat uitgebreid! Laat mij U dan nu in het kort vertellen, hoe ik Uw rol in de vrouwenkwestie opvat. U ziet in het feminisme niet dat hooggeroemde ‘groote nut.’ U ziet niet dat 't tengevolge heeft de opheffing van de vrouw, het uitroeien van misstanden; U ziet er geen vergoeding in voor huwelijks-geluk. De menschelijke natuur en bovenal de vrouwelijke kennende, ziet U er eerder nadeel in dan voordeel. De grootere ‘ontwikkeling’ der vrouw maakt haar karakter niet mooier, doch heeft dikwijls ten gevolge verlies van menige aantrekkelijkheid, eigen aan een vrouwelijke natuur. Haar huwelijks ideaal wordt onbereikbaar, want zij kan niet gemakkelijk haar meerdere vinden onder de mannen, en hierdoor is nu voor menigeen het huwelijk ‘het nooit aanschouwde beloofde land’. Het feminisme bevredigt de vrouw niet, het maakt ontevredenen, doet bij velen de gemoedsrust zelfs verdwijnen. En 't gevolg is een zenuwachtige gejaagdheid overal, het verwaarloozen van natuurlijke plichten om nieuwe te gaan vervullen, die die niet eens waarlijk nuttig zijn en eerder verwarring teweegbrengen dan goeds. Met minachting wordt er neergezien op 't huwelijk, want ‘trouwen kan iedereen, zelfs de domste vrouw.’ Men wil hooger op, wil niet doen ‘wat de domste vrouw kan,’ maar men wil studeeren! Dat is immers veel mooier en moeilijker dan trouwen! Een ontwikkelde vrouw die een mannenbetrekking bekleedt, staat het hóógst van alles! En men warmt elkaar op, totdat 't hoofd vol is van nieuwe en nuttige plannen, die geen plaatsje overlaten voor gezonde denkbeelden. En jonge meisjes, wier oordeel nog | |
[pagina 199]
| |
niet gevormd is, die niet vast staan in hun meeningen, worden méé opgezweept, volgen de ‘moderniteit’ in groote geestdrift, sluiten zich in drommen aan bij het zoo nuttige feminisme! Zij overspannen zich door de studie, maken zich ongeschikt voor haar natuurlijke roeping, nemen de minachting voor 't huwelijk over, ontloopen zoo hun waar vrouwgeluk, en verrijken het leger der feministen met nieuwe ontevreden en ongelukkige aanhangsters. Zoo is 't voor de meerderheid, nietwaar Freule Lohman? en dáarmee moeten we rekening houden, is 't niet? Dus, weg met 't feminisme, tenminste met dat overdreven, onnoodige feminisme met al die nieuwe ‘nuttige’ plichten! We moeten de vrouwen daarvan terughouden en ze den weg wijzen tot hun wáár geluk. Vatte iedereen ‘liefde’ op als sommige uitzonderingen, had iedereen een vaste meening, voelde iedereen uit zichzelf wáár 't geluk voor de vrouw lag, dan was Uw houding van nu niet noodig. Uit zich zelf zou zij zich niet laten meeslepen, door wie ook. Maar gegeven de natuur van de meerderheid onder de vrouwen, laten ze zich o zoo gemakkelijk meeslepen. De moderne vrouw krijgt zoo gemákkelijk een aanhang, want, zij werkt op de vrouwelijke ijdelheid. 't Eenige waardoor de vrouw terug te brengen is op den voor haar geschikten weg, hebt U gedaan en doet U nog steeds; door Uw naam, succes als schrijfster, enfin, gehéél Uw persoonlijkheid, invloed trachten te krijgen op de vrouwen, gróóter invloed dan de moderne vrouw. U wilt de sterkste partij vormen, den grootste aanhang verkrijgen en en daardoor de vrouw voeren tot haar geluk! Mijn liefste leermeesteres, ik schaar mij onder Uw vaandel, ik zal de jonge meisjes wijzen op het vrouwgeluk, ik zal altijd trachten hen voor ‘meeslepen’ te bewaren! En wáar ik kan, zal ik U doen begrijpen zooals ik U begrijp en op zulk een wijze mee helpen tot het geluk der vrouw! Mijn levensdoel is grootsch en ik moet nog héél veel leeren om te kunnen doen wat ik wil. Maar ik schrik voor geen moeite terug; ik voel er kracht genoeg voor en steeds zal ik moedig voortgaan met mijn leus ‘Excelsior! excelsior!’
EXCELSIOR. |
|