Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I.
Geachte Freule.
Met zeerveel belangstelling las ik uw artikel ‘Geloof en Twijfel,’ en voornamelijk het gedeelte waar u zoo echt en zoo teer weergeeft, den omgang met God! ‘het Geloof.’ Dit zal zeker weerklank gevonden hebben bij menigeen!
Maar dan - dàn komt de twijfel. Met dit gedeelte kon ik mij heelemaal niet vereenigen. Ik zou u daarom willen verzoeken een enkel woordje te mogen inzenden naar aanleiding van uw artikel en tevens van het ingezonden stukje van Regina, wetende de welwillendheid, waarmee u aan ieders meening plaats verleent.
Ik wenschte voorop te stellen, dat ik n.l. uw twijfel en ieders eerlijken twijfel eerbiedig, waar die niet voortkomt uit onwetendheid of onverschilligheid, en ook voel ik heel goed met een bespreking van mijne zijde uw twijfel niet weg te kunnen nemen.
Dat ‘een systeem’ geen indruk op u maakt, dat gelooven op gezag u onmogelijk is, kan ik zoo heel goed navoelen. Geloof is ons persoonlijk eigendom, onder den invloed van onze eigen levensomstandigheden wakker geworden; en geen geestlijke, van welke richting ook, zal ons door zijn voorlichting het geloof kunnen schenken.
Laat de ernstig zoekenden, die uit onwetendheid twijfelen, liever beginnen met te luisteren naar wat Christus zelf zegt en ons door zijne discipelen is opgeteekend. Deze wegwijzer is in ieder geval de neutraalste. Laten we dan beginnen onbevooroordeeld de evangeliën te lezen. Kunnen we bij de eerste lezing ons lang niet met alles vereenigen, wie weet of ons later, als wij verder op den weg zijn, niet duidelijk wordt, wat ons eerst onverstaanbaar scheen. Laten we maar beginnen met te trachten ons iets eigen te maken van den geest van Christus, iets daarvan te begrijpen, laten we trachten een voorbeeld te nemen aan zijn leven van liefde en waarheid en gehoorzaamheid aan den Vader, dan zullen ook wij leeren, met Gods hulp, in dien geest te leven en te volharden. En nu komen we aan ‘de erfzonde’ en de gevolgen van de zonde, die den twijfel brengt in vele harten.
De zondeval op zich zelf kunnen we, dunkt mij, gerust in 't midden laten en ons bepalen bij het feit, dat de menschheid van God vervreemd is; dat ieder van ons persoonlijk van God vervreemd is; in de eerste plaats zich zelf zoekt onder welken vorm dan ook en niet God en Zijn wil. Hier sluit zich dadelijk de vraag bij aan: hoe komen wij weer tot een leven in Gods gemeenschap, het doel, waartoe wij geschapen zijn! God zelf heeft ons daartoe den weg opengesteld. Het Licht heeft altijd getracht door te dringen met de eeuwige kracht, de liefde, in die donkere sfeer van zonde, die de menschheid zich zelf geschapen heeft door de vervreemding van haar God; door de aanbidding van haar eigen ‘ik.’ In die geheel ongelijksoortige sfeer kan het Licht geen invloed uitoefenen, heeft het geen aanrakingspunten en moet de zonde het met de zonde uitvechten tenzij God harten vindt door middel waarvan Hij gelegenheid heeft zijn licht te laten schijnen; zoo zien we in het oude testament telkens de profeten, de godsmannen, die met hun ‘Bekeert u’ tot het volk kwamen en later toen de duisternis zóó dik was geworden, de behoefte aan licht zóó groot, dat de menschheid vatbaar was het Licht te ontvangen, openbaarde God zich in Christus, die ons tevens het beeld gaf van den mensch, naar Gods beeld geschapen - het ideaal, dat de mensch verloren had. En weer staan we voor de vrije keuze: Het Licht of de Duisternis, God of de Zonde. -
En nog altijd heerscht de Zonde. Aan wie de schuld? Aan ons Christenen zelf, die de zending