| |
‘Het doel heiligt de middelen.’
Oorspronkelijke klucht in één bedrijf door L. Hamma.
Personen: |
MEEUWSEN (gepensionneerd kolonel v/h Indisch leger); |
|
LENA (zijn vrouw); |
|
MINA (zijn dochter); |
|
GERRITSEN; |
|
Dokter JULES EVERTS (verloofde van Mina); |
|
JAAN (dienstbode bij Meeuwsen); |
|
KEES. |
Tooneel stelt voor de huiskamer hij Meeuwsen. Ouderwets deftig gemeubeld.
| |
Eerste tooneel.
Mina en Jaan.
(zit op canapee, leest in boekje).
Jaantje!
(aan 't afstoffen).
Ja juffrouw.
Mijn drenkeling natuurlijk.
Gut juffrouw, hoe kan u zoo praten van een gezond mensch.
Als-ie me maar niet fopt.
Foppen? Als hem een dubbeltje en een boterham beloofd is? Nee maar, dáár kan u van op aan.
Jaan, je steekt me 'n riem onder 't hart... Hé, wat zal 'k werken... Heerlijk?...
Juffrouw, juffrouw, wáár moet 't met u naar toe... Heerlijk... God verzoeken is 't...
Toe maar Jaantje, durf je nog in de kamer blijven met die God-verzoekende Mina...
(verschrikt).
Hé... ik dacht dat u vloekte... 'k kreeg d'r een rilling van over mijn rug...
| |
| |
(plagend).
Wie weet wat 'k later nog leer... 't Klinkt niet slecht... 't Zet je woorden kracht bij... Stel je voor, Jaan, ik wil nog even vóór mijn drenkeling komt, wat studeeren. Ik vraag jou om naar de keuken te gaan... Je doet 't niet dadelijk... Dan zeg ik: Jaan, ben-je nòg niet weg, wel... (balt hand tot vuist en heft die op als om hem met kracht op tafel te laten neerkomen)... (Jaantje rent verschrikt naar de deur, Mina haar achterna, houdt haar tegen).
Zie je nou wel, hoe goed dàt werkt... En nou heb 'k nog niet eens wat gezegd... Goeie dikke Jaan... dacht jij heusch, dat ik zou gaan vloeken?
Eigenlijk ben jij begonnen met je God verzoeken...
Dat is 't ook... als je 'n gezond mensch voor zieke laat spelen...
Hoe moet ik anders leeren... van de lessen alleen kom ik er niet... (Er wordt gescheld).
Hoera! daar heb je mijn drenkeling. (Jaantje hoofdschuddend af).
| |
Tweede tooneel.
Mina alleen.
(grijpt weer naar haar boekje).
Even mijn geheugen opfrisschen.
| |
Derde tooneel.
De vorigen, Kees.
(met jongetje op. Jongetje bedremmeld durft niet binnenkomen).
(duwt hem vooruit).
Dáár 's de juffrouw, je hoeft niet bang te wezen.
(is op hem toegeloopen).
Zoo ben-je daar, ventje... En hoe heet je...
Wel, Keesje, lust je wel een appel?
(haalt 'n appel van 't buffet, geeft hem Kees).
Eet maar lekker op, hoor... (tot Jaantje) Help even 't kleed van de tafel nemen (Mina en Jaan vouwen samen 't tafelkleed op, Jaantje bromt wat in zich zelf).
Zoo, Keesje, nou moet je even op de tafel liggen... Je hoeft niet bang te zijn. Ik zal je niets doen... (tracht Kees op tafel te tillen) O, wat ben je zwaar... Help even Jaantje.
Zoo'n offerlam... (tilt Kees op tafel).
(zenuwachtig bang, zit rechtop).
Zoo, Keesje, nou lang-uit liggen... (bedrijvig) Jaantje geef even dat canapeekussen aan, alle twee maar... En voetenbankjes onder de twee pooten van de tafel.
(wil ze aan 't hoofdeinde van de tafel zetten).
Nee, aan den andren kant...
(terwijl ze de voetenbankjes neerzet).
Heere, Heere!
Nou, Keesje, niet bang zijn, hoor... Heb je je appel niet opgegeten... Steek 'm dan maar zoolang in je zak... Ik heb óók nog koekjes voor je...
Nog wat, juffrouw... anders ga ik liever weg... 'k Kan 't niet aanzien...
Wacht, schuif nog even die kussens onder zijn schouders...
(doet 't).
Och, de stumpert...
Nee lager (helpt Jaantje). Z'n lenden moeten hol liggen... zoo en nou 't hoofd van de tafel...
Van de tafel hangen... Die jongen krijgt nog een hersenschudding.
Wel nee, 't hindert heelemaal niet...
Hindert dat niet, zóó eng te liggen... zoo'n ziel... Ik wasch mijn handen in onschuld...
(barst plots in huilen uit, doet pogingen om op te komen).
Zet hem rechtop op tafel. (Jaan, die al in de deur stond, keert terug).
Stakkert, vin-je 't zoo griezelig?
(begint nog luider te snikken).
Maar jongenlief, ik zal je toch geen kwaad doen!
(tracht hem ook te sussen).
Nou, nou, 't is wel ijselijk eng... maar je zult er niet van sterven...
('t uitbrullend).
Ik wil naar huis... Moedèrrr...
(ten einde raad).
Jaantje, neem 'm mee naar de keuken en geef hem 'n boterham.
(tilt Kees van de tafel).
(tot Kees).
Dáár is je dubbeltje...
(neemt verbaasd en verlegen aan).
Zeg nou 'ns eerst knap: Dag juffrouw: Dank U wel...
(ongeduldig).
Hoeft niet...
| |
Vierde tooneel.
Mina alleen.
(neemt driftig de canapee-kussens en werpt die elk in een hoek).
Dáár... dáár... Die nare Jaan... Hij was eerst zoo gewillig... maar zij met d'r, griezelig, zielig en eng...
| |
| |
't Is haar schuld... (neemt de voetenbankjes onder de tafel weg). Je moet maar pech hebben... een drenkeling die wegloopt uit pure angst van te worden bijgebracht.
| |
Vijfde tooneel.
Mina en Jaan.
Jaantje komt weer binnen. Zoodra zij binnen is, gaat Mina kwaad op de canapee zitten lezen en slaat telkens driftig bladen om. Jaantje raapt de kussens op, veegt ze met haar boezelaar af en legt ze op tafel, telkens ter sluiks naar Mina kijkend.
(verontschuldigend).
Juffrouw...
(begint voetenbankjes onder de tafelpooten te zetten...)
Juffrouw!..
(Kijkt op).
... Ja... (ziet Jaantje bezig de bankjes onder de tafel te zetten). Wat ga je nou doen?...
De boel weer in orde maken...
(springt verbaasd op).
Doet-ie 't nog?
Wat zeur je dan?... 't Is jou schuld als ik nooit 'n drenkeling red.
As U 't nou eens met mijn probeerde...
(giert 't uit van het lachen).
Jij?... Jij?
(dapper).
Ja, ik... als U maar weer goed wordt.
Nee, dank-je, hoor... Jij krijgt minstens een zenuwtoeval van angst en ik weet nog niet wat ik daarvoor moet doen... (proest het weer uit).
Probeert U het maar... 'k Laat me waarentig liever zelf martelen, dan dat ik het van zoo'n bloedje van een kind aanzie (klimt met moeite op de tafel). Daár. Ik lig al.
Schei uit, Jaan, je maakt me ziek van het lachen... Kom er maar gauw af.
Nee, juffrouw, een christenmensch wil altijd goed make wat ie verkeerd deed... Zóó... begint U nou maar alstublieft.
(doodelijk verschrikt, laat zich bijna van de tafel rollen).
Is me dat schrikken. Hoe krijgen we zoo vlug den boel weer op zijn plaats?
Wees maar kalm, Papa kwam volstrekt niet. Denk-je dat ik jou zoo kon zien?...
As we 't dan eens wat eenvoudiger anleien en ik had me bezeerd in plaats van verdronken...
(springt uitgelaten blij op, pakt Jaantje om haar middel, draait even met haar rond).
Een genie ben je... een waar genie... als 'k getrouwd ben, heb je vrij dokteren bij mijn man... (Loopt naar werktafeltje, waaruit ze verbandgaas haalt).
Dat is lief van U. 'k Hoop d'er gebruik van te maken...
Geef me nou je hand... dan zal 'k die verbinden...
Ja ziet U, juffrouw maar...
Hé, nou krabbel je terug...
Waarentig niet, al blijf ik er bij, dat 't God verzoeken is om...
(haar in de rede vallend).
Ja, dat weet 'k al... Je hand...
Dat wou 'k juist zeggen, juffrouw, 'k kan mijn handen niet missen; ik had liever dat U mijn hoofd verbond. Ziet U dat gebruik ik toch niet...
Vooruit dan maar, je hoofd... (heeft inmiddels een breeder verband gehaald).
Ga zitten...
Doe je muts af...
(helpt Jaantje's muts af doen).
Wat een prachtig hoofd om te verbinden. Geen haartje dat me in den weg zit... Verrukkelijk... (begint te verbinden) Dat is nou de muts van Hypókrates, weet je...
Van Hypákrates? En vindt-ie dat goed...
Och, de man is lang dood...
Kom, en droeg-ie die muts as-ie zijn hoofd bezeerd had?...
Stil nou, je moet stil zitten, anders verschuift-ie telkens...
Gut juffrouw, as U 't doet, dan mot U 't echt doen... As ik nou die mijnheer Hypákrates was, en ik had mijn hoofd bezeerd, dan zou 'k toch ook niet stil kunnen zitten van de pijn.
Van pijn gesproken... bezeer jij je nooit?
Of 'k... branden, och Heere, iedere dag met koken hé?
Ik meen als je er mij dan eens bij riep. Wat doe je er an...
Groene zeep, juffrouw, gewone zeep...
Prachtig. Ja, die dokters denken dat ze alles weten...
| |
| |
Nou uw aanstaande er buiten, da's een best mensch... een kalf Mozes...
Een wát... Dát moet 'k Juuk vertellen... O, o,... (proest 't uit).
Wat goeds mag je altijd zeggen van 'n mensch...
Klaar... (loopt achteruit. Jaantje zit schaapachtig breed uit in haar stoel).
Een van de zeven vette koeien...
't Is zonde. Is dat spotten? Heer-in-den-Haag, moet dat zoo stijf zitten... As 'k daar maar geen hoofdpijn van krijg...
Wel nee, in 't begin is 't een beetje vreemd... 't Komt er net op aan te weten of 't bij het werken goed blijft zitten.
Hoe lang mot 'k dat dan er op houden... en wat moet ik de menschen wel zeggen...
Ja... (denkt na) Zie je... eigenlijk is dat verband alleen voor zeere hoofden...
(wil het verband afrukken).
Dat laat 'k niet op me zitten...
(haastig, belet haar den doek af te trekken).
Kom, dat weten de menschen toch niet... Weet je wat, zeg maar dat je te dicht bij het gas bent gekomen, dat je je haren hebt verbrand...
Wat kunt U jokken... 't Staat U mooi...
Hé, Jaan, wat ben-je zwaar op de hand.
(verontwaardigd).
Zwaar op de hand... Zwaar op de hand... (Er wordt gescheld) Och, och, Heere vergeef 't me, hoe zal 'k zóó durven liegen, (af).
| |
Zesde tooneel.
Mina alleen.
(gaat naar opengebleven werktafeltje om dit te sluiten, als in de andere kamer Mevrouw Meeuwsen roept).
| |
Zevende tooneel.
Mina en Mevrouw Meeuwsen.
Mien... Mientje... ben je daar... (komt binnen) ... (Mina rolt juist de vorige rol verbandgaas beter op). Kind, kind, wat verknoei je toch 'n tijd met die verbandhistorie...
Hoe kunt U dàt tijd-verknoeien noemen?...
Zeker kind, jij overdrijft. Je zit den heelen dag met je neus in dat boekje... denkt aan niets anders... Heusch kind, ik vind 't goed als je met hart en ziel wat doet, maar...
Wacht U even (tracht haar gelaat in deemoedigen plooi te brengen) Is 't zoo boetvaardig genoeg, o lieve, zachte...
(lachend).
Ja, ja, ondeugd 't is goed hoor... Om jou ernstig toe te spreken...
Paarlen voor de zwijnen... Maar U moet me ook nog standjes maken... beurt U me liever wat op. Ik heb al genoeg teleurstellingen. Er komt van de heele verrassing niks terecht... niemendal...
Is je drenkeling niet gekomen?
Jawel, maar die dreigde in zijn eigen tranen te verdrinken...
Kom... En is 't goed gegaan?
Mooi, dát heb-je dan gehad, ga nou mee. Je zou me helpen met de wasch, anders kan je later niets als verbandjes maken en drenkelingen redden (beiden af).
| |
Achtste tooneel.
Mijnheer Meeuwsen, later Jaantje.
(uitvarend tegen Jaantje op).
Ja, hou je mond maar... Dan had je je zoo maar niet moeten laten toetakelen... 't Lijkt hier wel een gekkenhuis... Eerst hoor je den heelen dag niks anders dan wijsheden over: kunstmatige respiratiën en over gradulaties, desinfectie, aseptisch, anti-septisch... je wordt akelig van de ongelukken die er kùnnen gebeuren... en nou doet-je waarachtig die ouwe femelaarster de deur open met een zeere-hoofden verband... 't mot nou maar eens uit zijn... Die drommelsche meid speelt maar zoo'n beetje met d'r moeder en die snotter van een Jaan (roept) Mien... Mien... (schelt) maar ik zal d'r eens een eind aan maken...
| |
Negende tooneel.
Mijnh. Meeuwsen en Jaantje.
(komt binnen).
Heeft u gescheld, mijnheer?
Ja, opgesierde rongeng... Waar is juffrouw Mina?
Op zolder... helpt mevrouw met de wasch...
Dadelijk op het appèl komen... Ingerukt, marsch... (J. woedend weg).
(roept Jaantje terug).
Zeg es, wat speldt jij de menschen wel op de mouw over dat vieze verband?
(beslist).
Gas-ontploffing, mijnheer.
Kan-jij zoo godvergeten liegen...
't Is zonde, mijnheer... Waarentig, ik niet... de juffrouw... Ja, ik had het nooit van der gedacht...
| |
| |
Allé, roep der hier, die leugenaarster... En jij, dat ding van je kop, hoor.
Mijnheer, 't is mijn eigen hoofd... en ik heb het juffrouw Mina eerlijk beloofd...
Wel, verduiveld, ben-je der nog? (Jaantje verschrikt af).
| |
Tiende tooneel.
De heer Meeuwsen alleen.
(loopt opgewonden heen en weer).
Korte metten maken... Dadelijk met grof geschut beginnen, anders kun-je dat vrouwvolk niet regeeren.
| |
Elfde tooneel.
Meeuwsen, Mina.
Mina komt op.
Vooruit, voor 't front...
(maakt militair saluut en gaat in positie staan).
Present, kornèl.
Tuut, tuut, geen grapjes... Ik wou je eens vragen wie is hier de baas in huis?
(gemaakt beslist).
Mijn vader...
Als je dat dan maar onthoudt. En als zoodanig wil ik eens een ernstig woordje met je spreken... Vooruit dichter bij.
O, maar een vader zegt nooit: Kom voor 't front, vooruit dichter bij... Die zegt (heel vriendelijk) : Mientje, kind, kom eens hier bij me op die stoel zitten, (duwt hem intusschen langzaam en al pratende in een crapaud en neemt zelf op den rand plaats). Dan luistert Mientje eerbiedig, bullebak van 'n kolonel, maar snoes van 'n vader (omhelst hem).
Alsjeblieft, geen lievigheidjes...
(ter zijde).
Leelijk weer, hoor...
Mag ik eens van je weten, wanneer het gedaan is met die krankzinnige manie van jou?
Nou papaatje... manie... en dan nog wel krankzinnige manie.
Natuurlijk, al dat geleuter over aangewaaide geleerdheid.
Nee, vadertje, dat 's heelemaal geen manie.
Niet? (opspringend). Wat is die onzin dan?
(gaat voor hem staan. Parmantig).
Dat is branie...
Prachtig... Nou 't zal uit zijn met die branie... Begrepen?...
(zacht).
't Weer klaart maar niet op...
Hadt je nog wat intebrengen?
(gedwee).
Nee Pa... (wil heengaan).
Kom eens hier... (Mina terug) Ik ben nog niet uitgepraat (tilt haar kin op). Kijk me eens aan... Laat jij die arme oudgediende voor spot loopen... en laat jij d'r allerschandelijkst liegen?... 't Is mooi... Nou, wat heb-je daarop te antwoorden, hé?
(zeer gedwee).
't Is voor zoo'n goed doel... en dat heiligt de middelen.
'n Prachtige leer, papaatje... Je hebt 'n geheim, 'n aardig geheimpje voor je aanstaande man; als je getrouwd bent en je zit op 'n avond knus met je tweetjes op de canapée... (zich zelf in de reden vallend) altijd als de goden met ons zijn en... de patiënten... (ze heeft hem intusschen weer in de canapée gedrukt en zelf op den rand plaats genomen). Ach, daar hoefde U nou nooit bang voor te zijn... U hadt dienst of U hadt geen dienst... maar een dokter (zucht) heeft altijd dienst.... Ik had U wel eens willen zien, zoo met ma... (slaat arm om zijn hals). Ik geloof dat U heel, heel lief kon zijn... En knap?... Ma zegt altijd...
(nieuwsgierig).
Wàt zegt ma?...
O, die snijdt wat op over U... U was de knapste officier van 't regiment, en in politiek minstens even flink...
(sterk overdrijvend).
Nee maar, da's een feit... de meeste officieren vallen ontzettend af in politiek...
Zoo, let jij daar ook al op... Maar kom nou eens met de gewichtigheid van je doel voor den dag... Ik zie geen heil in al dat gepeuter, jelui staat als 't er op aan komt, toch met je handen verkeerd...
(ernstig).
Ho! Ho! 't Doel is mijn man toonen dat ik belang stel in zijn werkkring...
(getroffen).
Zoo'n spring-in-'t veld...
(schalks).
En 't middel...
Arme meiden 'n ziekte bezorgen...
Voor kou-vatten bewaren... U wéét niet hoe knap ik al ben...
Je wordt nog eens doctor honoris causa...
Spot U maar... Wilt U wel gelooven, dat ik me zelf een pracht van een vingerverband kan maken...
| |
| |
Zien? (haalt gaas) O, uw sigaar is uit... Hier, gezellige brombeer... 'n Echte praatsigaar, wat? (houdt lucifer voor sigaar, die mijnh. M. vergenoegd aansteekt). Let nou op (maakt vingerverband). Probeer eens, of U 't er af kunt trekken (hij trekt) Nou?... Kranig of niet?...
Maakt dat je vinger niet dood, als 't zoo stijf zit?
Dat 's juist de kunst. Je moet 't zoo doen, dat 't er niet af kan en 't toch niet hindert... Kijk..., zoo... (neemt zijn vinger en verbindt die). Voelt U nu wel? zit dat nou pijnlijk? En zoo maak ik 't vast... 'k Scheur 't laatste eind gaas in, en maak van de twee enden 'n knoop.
(beproeft of 't verbandje er af kan).
Ik moet zeggen, dat 't in orde is.
(vol ijver).
Ja, maar een moeilijk verband is dit...
(buigt zijn arm en begint arm stevig tegen lichaam te verbinden). Dat is nou, als je je sleutelbeen gebroken hebt... zóó de arm, die moet als gemetseld zitten... begrijpt U, eenige kans om zoo'n fractuur te genezen... en de minste beweging zou ook hevige pijn veroorzaken... Verbonden de hospitaalsoldaten in Indië nog al flink?...
Leden de infanteristen niet ontzettend aan de voeten? (trekt mijnh. M. 'n pantoffel uit, begint voetverband) Kijk, daar is zoo'n verband zoo praktisch voor... als ze door het hooge gras moeten loopen...
En glijdt dat ook niet af...
(beslist).
Nóóit, dat zult U zien... ga 's even loopen... (is klaar met voet-verband)
(staat op en komt dan op eenmaal tot 't besef van zijn toestand).
Wel, alle donders... D'r af, gauw, dadelijk... Me zóó in te bakeren... (gaat weer zitten, steekt voet rechtuit) Vooruit, allo... ik ben niet gek.
Hè Pa, 't zit zoo meesterlijk...
D'r af... subiet... Verduiveld, denk je dat ik me zóó toegetakeld aan iemand zou willen vertoonen.
Luister nou even. Hé, U is ook zoo kort aangebonden...
Asjeblieft nou hè, geen woord meer...
Net één uurtje maar, dan kunnen we ons toch overtuigen, Of 't niet afglijdt...
Gauw... Of 'k trek 't er af...
(wil dat doen, merkt dat 't met zijn eenige vrije hand, waarvan de vinger nog verbonden is niet gaat...
Nou een hàlf uurtje dan... Ben ik U dat niet eens waard?... Ik lees U je ochtendblad voor en U loopt zoo'n beetje gezellig te ijsbeeren...
(woedend zijn vrouw roepend).
Lena... Lena... vrouw...
| |
Twaalfde tooneel.
De vorigen, Mevrouw Meeuwsen.
Joe... oe... (komt gemoedelijk op om beide handen 'n verband, een neusverband, voetverband... Zien elkaar... Tableau).
Jij? (Mina sluipt stilletjes weg)...
| |
Dertiende tooneel.
De Heer en Mevrouw Meeuwsen.
Zoo'n brutaal nest, zoo'n... zoo'n...
Och man, 't kind moet toch op iemand leeren...
Natuurlijk dat jij voor gek van je dochter speelt, maar ik bedank er voor... Knip eens drommels gauw die boel los...
Manlief, wat drijf je door... Is dàt nou zoo erg om voor je kind een half uurtje op te offeren? over een maand is ze niet eens meer bij ons... is ze getrouwd... Wat zullen we d'r missen... Doe 't nou maar, Papa... Later lachen we er om... dat zal je zien...
(loopt heen en weer, terwijl mevr. M. spreekt, blijft bij de laatste woorden vlak voor haar staan, barst in lachen uit).
O, jou dikkert, je moest je zelf eens zien... 't Is prachtig dat moet ik zeggen... Dat kind had een diplomaat moeten trouwen, dáár was ze zeker een kranige hulp voor geweest.
| |
Veertiende tooneel.
De vorigen, Gerritsen, later Mina.
(Er is intusschen gescheld... Gerritsen komt binnen, mijnheer en mevrouw Meeuwsen vallen ontsteld in stoelen neer).
(zenuwachtig, opgewonden mannetje).
God bewaar me, jelui óók gewond bij die gasontploffing... Heere nog toe, daar heeft Jaantje me niks van gezegd... niks van gezegd... kom, kom, kom, en nog al ernstig ook zie 'k... (Mina komt verschrikt binnen) sjonge, sjonge, daar hadt je je leven bij in kunnen schieten... och, och, en wáár is 't gebeurd... hé?...
zoekt naar antwoord om er zich uit te redden, als plotseling Mina zegt: In 't tuinhuisje...
| |
| |
Ja... 'n historie... 't heele dak er af...
.. Alle vensters er uit...
De stukken glas vlogen om je ooren...
(Telkens als Gerritsen en Mevr. M. in het verdere tooneel iets willen zeggen, beginnen mijnh. M. en Mina opgewondener te spreken om hun dat te beletten). (Mevrouw staat telkens versteld over het verhaal van haar man en dochter).
't Koffieservies... Fjuut, in de lucht.
Al de kokende koffie over Pa's arm...
(Mijnh. M. zóó onder suggestie, dat hij pijnlijk naar zijn verbonden arm grijpt)...
Ja, ja, ja, ik kan 't me begrijpen... sjonge, sjonge, 't is me toch wat... maar... hoe is 't gegaan? Hoe is 't gebeurd?...
't Is gebeurd voor je 't weet hé... Jaantje bracht de koffie binnen, ze wil 't lichtje aansteken... en daar ging 't... boem...
(verbaasd over die jokkerij).
Och, Och,...
(tot Mevr. M.)
Ja, ja, ja, zucht u wèl. 't Is een ramp... Maar roken jelui dan geen gas, roken jelui niets?
(parmantig).
Wel nee, acyteleen...
(verbeterend).
Watergas...
Nooit - heelemaal niet... gevaarlijke rommel hoor!
We hadden allemaal kunnen stikken als Jaantje het lichtje niet had aangestoken...
Hoe is 't mogelijk!... Hoe is 't mogelijk!...
Sjonge, sjonge, zegt u dàt wel... als 'k bedenk wat 'n ernstige gevolgen dat had kunnen hebben, als 'k dat bedenk... 't Is me maar niks... (tot Mina). Maar heb jij geen letsel gekregen?...
(verbaasd).
Niet?... Ik kreeg toch den indruk dat jij...
D'r bij was? Ja, natuurlijk... Dat krijg je ten laatste, als je zooveel er over hoort sprekèn.
Ma bijvoorbeeld. Die verhalen, ze praat me over niks anders... Ma is d'r nou stil van...
Kind, kind, ik heb wel reden om stil te wezen...
Ik begrijp 't, ik begrijp 't, mevrouwtje, zoo iets pakt je aan, daar wordt je stil van, dat pakt je geweldig aan... sjonge, sjonge, maar, was 't eigenlijk niet beter als u in bed was...
Ik kan ze er niet inhouden, mijnheer Gerritsen... geeft U ze maar een flinken uitbrander...
Onverstandig hoor, erg onverstandig. Daar zal de dokter ook wel niet over te spreken zijn... Ja wat 'k zeggen wou... Wie heeft jelui verbonden... De aanstaande schoonzoon; hé, hé?...
Ons verbonden?... Wel, Mien...
Die heeft toch zoo knap dokter Bruinsma geholpen. Dat hadt je moeten zien... nee maar...
Mooi, mooi, goed gehouden, aanstaand doktersvrouwtje... goed gehouden... wat?... Maar ik laat jelui nou rustig alleen... da's veel beter, veel beter, en dan ga je naar je bed... laat je raden... In de eerste plaats rust, rust altijd 't beste... Nou beterschap, van harte beterschap... Sjonge, sjonge, ik ben er kapot van... Adieu, adieu... Dag flink doktersvrouwtje... Nee, nee, blijf maar, 'k kom er wel uit... 'k Kom er wel uit... (Mina brengt hem tot de kamerdeur).
(Gerritsen af).
| |
Vijftiende tooneel.
De vorigen, behalve Gerritsen.
Maar man, dat had 'k nou nooit achter je gezocht...
Ja, Pa, wat kunt U ontzettend jokken...
(woedend).
Wèl allemachtig, durf jij nog wat te zeggen? Voor wie heb ik 't gédaan?... Om er jou uit te redden.
Mij? Voor mij had U gerust de waarheid mogen zeggen...
Hou jij je maar stil... Jelui hebt voor mekaar niet onder gedaan... schande is 't zoo'n ouden man zoo voor den gek te houden...
Pa is begonnen. Ik heb alleen gezorgd dat hij zich niet vast praatte...
Ja man, waarom hebt je eigenlijk niet eenvoudig de waarheid gezegd.
Eenvoudig, eenvoudig... Denk je dat ik op de soos wil uitgelachen worden, omdat jou dochter me voor idioot laat loopen... Morgen wist de heele stad 't... Dank je... (tot Mina) En nou vooruit, hoor, geen geklets meer, maak dadelijk die rommel los... asjeblieft...
| |
| |
Ja vadertje... ik zal er U dadelijk van verlossen, wees dan maar niet boos meer...! kom mee naar Uw kamer...
Geen denken aan... Hier op de plek... Vooruit moeder, geef 'n schaar... (is in de crapaud gaan zitten; houdt Mina zijn voet en Mevr. M. zijn arm voor) Hier met jelui tweeën.
Ga nou mee vadertje, anders overvalt Jules ons straks ook nog.
(springt op).
Dàt ontbrak er nog an... (loopt haastig naar links) knippen hoor, geen gepeuter zeg ik je...
(die de schaar van mevr. M. heeft genomen in de lucht knippend).
Ja, knippen... knippen...
(beduidt Mina onder 't afgaan zich kalm te houden voor Mijnh. M.) (Alle drie af).
| |
Zestiende tooneel.
Jaantje, Jules, later Mina.
(zenuwachtig).
En is juffrouw Mina niks overkomen?... Is 't waarachtig waar Jaantje?...
(steekt twee vingers omhoog)).
Ik zweer 't U, zoo waar ik...
Goddank... Roep de juffrouw nou vlug, hé.
af. (Jules loopt zenuwachtig heen en weer).
Nou, is ze niet heelhuids mijnheer?
(begroeting, Jaantje af).
Ik ontmoette Gerritsen en die vertelde 't me... Hebben Pa en Ma erge pijn?...
Heelemaal niet erg, gelukkig. Maak-je maar niet zoo ongerust. 't Is goed afgeloopen. Gerritsen heeft natuurlijk weer overdreven...
En jij, lief, klein vrouwtje...
(draait voor hem rond).
Heelhuids, mijnheer... (omhelzing).
Waar zijn Ma en Pa?... Ik wil dadelijk...
St... laat ze met rust... Ze zijn erg uit hun humeur...
Nou ja hé, ze hebben 't land... Maar kom, ga even zitten... je bent heelemaal overstuur... Ik verzeker je nog eens, dat 't heusch niets beteekent.
Ja maar kind, ik moet toch even zien. Gerritsen was er gewoon kapot van.
Maar als ik je nu zeg, dat ze liever alleen blijven... geloof je mij dan niet, mannie...
Jou, lieveling, altijd... als 'k bedenk dat jij ook in het tuinhuisje had kunnen zijn... Vertel toch eens alles van die ontploffing... (zijn intusschen gaan zitten).
Ik denk er niet aan... Dat verhaal moet Papa je maar doen of Ma... van avond.
Die arme Jaantje schijnt 't leelijk te pakken te hebben. Ik geloof dat ze koorts heeft, ze ziet er verhit uit...
D'r verband zit misschien wat te stijf, net als dat van Pa...
Klaagde Pa daarover? Zal 'k dan toch maar niet even naar hem gaan kijken?
Och, hij slaapt bepaald al...
Nou, schel Jaantje dan even, kind, dan zal 'k eens zien of ik dat verband niet wat losser maken kan...
Nee, nee, laat Jaantje maar; 't moet stevig zitten, anders gaat het verschuiven met werken...
Ja maar ze mag niet werken... ze moet rusten... rust,... rust... eerste voorwaarde...
Juist, om te herstellen en daarom moet je ook zoo weinig mogelijk aan een verband knoeien...
Hoor me zoo'n wijsheid... maar als een verband hinderlijk zit... Wacht, ik zal even... (schelt)...
(groote angst van Mina).
Hé, waarom doe je dat nou... Geef je er zoo weinig om, eens met mij alleen te zijn (pruilt) ...
(neemt haar in zijn armen).
Maar Mieneke...
| |
Zeventiende tooneel.
De vorigen, Jaantje.
Jaantje op, spel tusschen Mina en Jaan; Mina beduidt haar op te passen dat Juul niet aan het verband komt; Jaan stelt haar gerust.
Ik heb gescheld, Jaan, kom es hier, arme meid, je ziet er zoo verhit uit.
Nou, mijnheer, dat verband ook... (schrikt).
Juist, ik wou eens kijken of 't je ook hinderen kan...
Gut nee mijnheer, u is al te goed, dat hoeft niet, waarentig niet, 't zit niks eng. O gut nee...
Nou, laat maar eens zien...
(Jaantje wijkt voor Jules. Steeds stil spel achter Jules' rug van Jaantje en Mina).
| |
| |
Was er anders niks van uw dienst, mijnheer, dan wil ik liever weg naar mijn keuken.
(ongeduldig).
Mensch, wees toch niet zoo eigenwijs, ik zie hier vandaan dat dat verband niet deugt...
(verontwaardigd)
niet deugt...
Nee, niet deugt... (grijpt Jaan bij de boezelaar; houdt haar vast en wil naar verband grijpen).
(valt gillend in een fauteuil)
... O, ik kan 't niet zien, ik kan 't niet zien...
(laat Jaan los, komt naar Mina toe).
God, kind, en Gerritsen vertelde dat je zoo kordaat geholpen hadt...
(gaat door met gillen).
Ik kan 't niet zien... ik kan 't niet zien...
(tot Jaantje).
Jaantje, haal een glas water...
Ja, mijnheer... Ik sta d'r effectief van te beven op me beenen...
(loopt weg).
Ik haal het zelf wel...
(loopt Jules na).
Nee, nee, mijnheer, dat zal ik wel doen. (af).
| |
Achttiende tooneel.
Mina, de heer en mevr. Meeuwsen en later Jules. Nog later Jaantje.
(Mijnh. en Mevr. M. komen verschrikt op, beiden met halflosgemaakt voetverband bij lange enden achter zich aansleepend).
(tegelijk).
Kind, wat scheelt je...
(Jules komt binnen met glas water... Tableau). Jules kijkt ten hoogste verbaasd van Mijnh. en Mevr. Meeuwsen naar Mina).
(barst in lachen uit).
O, ik kan me niet meer goed houden... 't Is te mooi... Pa, Ma, help me toch, vertelt U Jules alles... O... o... o... ik kan 't niet... (giert 't uit)...
God, zegt U toch eens iets... Wat is dat nou allemaal...
(tot Mina).
Bedaar nu kind...
(streng).
Mien, lach niet zoo idioot... maak dadelijk verder dien boel van mijn lijf...
Hé, Mientje... (tot Jules). Jongen kijk, dat kind wou je verrassen, zie je...
Mij verrassen, waarmee?...
Met, met d'r kennis en bekwaamheid in 't verbinden... (tot Mina) God kind, zit nou niet zoo dol te lachen... vertel jij 't nou maar duidelijker... O, Heere, Heere, help me toch van die stijve verbanden af...
Kom hier moedertje... (zoent haar en begint haar te helpen).
(tot Jules).
En jij helpt mij... Heb je geen instrument bij je om roetsch, in eens alles door te snijden...
Maar... is er dan geen gasontploffing geweest?...
(Allen lachen)
Nee...
Nou ja, ik ben er gewoon suf van. Hoe komt U dan zoo?... (begint verband los te maken).
Dat is jou aanstaande vrouw... Pas op jongen (maakt met duim teeken van onder den duim komen). Die windt ze allemaal om d'r pinkje...
Laat mij nou uitspreken... Dat kind denkt haar liefde voor jou niet beter te kunnen toonen dan door op een verbandcursus wijsheid op te doen, waarmee ze jou later controleeren wil. (Jules en Mina willen op elkaar toeloopen, doch mijnheer M. dreigt): Nee, hier, vooruit aan jelui werk... (voortgaande) en nou is die lieve goeie sul van een vader gewoon overrompeld... maar de drommel hale alle verbandcursussen, als 't me ooit weer gebeurt.
(Jules en Mina klaar met verbanden los te maken; Jaantje komt op, en zegt in de deur)...
Juffrouw, ik hou 't niet meer uit... asjeblieft, als 't U 't zelfde is, maak dan maar liever een verband om mijn vinger... Op mijn hoofd is 't te broeierig.
Gordijn.
|
|