den. Zouden het misschien ook de mooie witte kleedjes tusschen ranken van mistletoe gedaan hebben of de ongeduldige kaarsen op den kerstboom?
Het is ook zeker niet de vette kalkoen, noch de vlammende ‘christmas-pudding’, die de oogen zoo doen schitteren en de wangen zoo rood kleuren. De vreugde is vandaag heel bijzonder, zoo zacht, zoo ongekunsteld.
Kinderstemmetjes zingen al, straks schateren ze als zij den harlekijn aan den boom ontdekken of in een noot een popje vinden. Daar knallen ook al pistaches en broer zit half op zusjes rug om haar een muts op te zetten, terwijl hij zelf de kleintjes met een maske naloopt.
Wat ligt daar onder den boom? Een pakje, nog één, nog één, tot allen wat hebben. ‘Juist wat me ontbrak,’ zei Annie.
‘Ja, ook ik verlangde al zoo lang naar dit boek,’ vond Jan.
Heb je het dan in het geheel niet gemerkt hoe moeder steeds ooren en oogen open hield om je van daag zoo gelukkig te zien? Kijkt haar maar eens aan; je hartelijke vreugde gaf haar meer, dan gij ontvingt en trotsch ziet vader haar aan. Hij moet het bekennen, dat zijn cijfers en boeken allen te zamen hem nog nooit zóó rijk hadden gemaakt.
Maar verder op in een stille straat zit een vrouwtje heel alleen. Zij heeft juist nog het één en ander begonnen om het kerstfeest maar te vergeten; zij was al zoo dikwijls treurig op dien dag en het wordt er toch niet beter om. Dus nu eens een keer flink zijn, 't hoofd maar ophouden, 't zal wel gaan. Ook zij hoort nu de klokken. 't Was juist te donker om nog wat te zien; het werk valt. Daar is het weer. - Waarom de één alles, de andere niets?
Ben ik dan zoo anders dan anderen? Is er geen kringetje, waar ik in pas?
Rettel de tet! - Wat is dat, werd daar geklopt?
Zij is kreupel, dus kan zelf niet open doen.
Daar is de vriendelijke oude man van boven al. Hij schrok er van.
‘Juffrouw, wil je eens afteekenen?’ ‘Och maar, dat kan niet, ik krijg nooit wat.’ ‘En toch is het hier goed terecht.’
Wat zit dat touw in den knoop, 't is ook net of zij niet goed zien kan. Voor een keer moet het dan maar doorgeknipt worden.
Wat is daarin! Een warme rok, erwten, boonen, spek en een groote koek, zelfs een ‘vroolijk kerstfeest’ er boven op. Verlegen vouwt zij de handen. ‘Neen, hoe zij ook altijd zoo kinderachtig kon zijn? 't Was immers ook niet zoo erg met haar geweest en geheel vergeten werd zij toch nooit. Zacht strijkt zij met de hand over den rok, kijkt nog eens in alle tuitjes. Ja het is waar. ‘Een mensch kan soms zoo zonder eenige reden sentimenteel worden.’
Morgen moesten buurvrouw haar kleintjes maar eens van den koek proeven. Zij kregen zoo iets wel niet.
Och, och, dadelijk herinnerde zij zich ook nog zoo menigen vroolijken kerstavond, dat zij niet eenzaam, niet alleen was. Hoe gauw men zoo iets vergeten kan.
Verder nog ging de goede bode, met wat versnelden pas. 't Doet je zoo goed, die blijde verrassing gade te slaan. Rettel de tet!!
Hemel, man wat is daarin. Breng je me nu misschien een ‘christmasdinner’ met kok en al? Is dat zwaar. Het oude dikkertje moest halfweg op de trap er bij gaan zitten.
Zoo, daar is je man al. ‘Vrouw, wat zou daar toch in zijn?’
Eindelijk, daar is het open, geen wonder, een cape voor haar en een boezeroen en kousen voor hem. De beide oude zieltjes keken elkaar verbaasd aan. ‘En zie eens, wat er niet al te eten in is, straks zat ik er nog zoo over in, dat ons konijn gestorven was, waar wij ons “dinner” mee zouden maken.’
De pret houdt voorloopig nog niet op.
Een paar dagen later is het, we treden een groote zaal binnen. Zie, daar zijn dames druk aan het werk. Manden worden met klein speelgoed gevuld, waar de kinderen straks in grabbelen mogen. Tafels zijn er vol groot speelgoed, poppen en kleedingstukken, andere met borden en kopjes, koek en gebak, terwijl vlaggen en guirlandes langs den muur gearrangeerd zijn.
Intusschen maakt baas M. en familie zich klaar om naar het feest te gaan.
Naar vermogen had ieder aan zijne armere landgenooten gedacht. Lang reeds waren handen aan het werk om jurken te naaien en poppen voor het feest aan te kleeden. Ook geld en andere kleeren werden gezonden.
Moeder M. laat nu nog eens het oog over haar troepje gaan.
‘Roos, zoo, neem nu de ijzers maar uit je haar; kam er vooral niet te veel aan, anders gaat de krul er uit.’
‘Marietje, hier is je mooie zakdoek. Niet gebruiken hoor.’ ‘Neen Moe, dat doe ik toch nooit,’ kon ze gerust zeggen. Er waren er