Van achter de deur in de doodsche stilte van den gang, drong een vreemd geluid langzaam tot hem door, gelijkend op het borrelen van kokend water. Miesja stond stil en luisterde....
In de cel tegenover de zijne sprak iemand gejaagde, onsamenhangende woorden in een koortsigen slaap; en in die woorden klonk een droeve klaagtoon.... Aan het einde van de gang stonden de cipiers samen te fluisteren.
‘Dat is al!’
Miesja dacht aan Ofizerof, die met deze woorden zijn afschuw-wekkende verhalen besloot.
Opnieuw vernam hij een vreemd geluid... enkele korte tikken, met ongelijke tusschenpoozen. Miesja keek om zich heen; een muis liep geruischloos over den vloer zijner cel; als een kleine wollen bal verdween ze onder het bed. Wederom klonken die korte, gejaagde tikken. Nu had Miesja begrepen; sidderend lei hij de handpalm tegen den ruw-gekalkten muur, als om die geluiden te grijpen.
Hij meende dat die tikken op dit gedeelte weerklonken. Hij knielde neer, en een somber gevoel maakte zich van hem meester, zonder dat hij wist waarom. Hij hief den arm op, liet dien wrevelig neervallen, hief hem toen weer op, en werktuigelijk begon hij met zijn vingers op den muur te kloppen.
Hij luisterde aandachtig; diepe stilte. Plotseling stormde hij naar de deur, en de lippen voor het raampje brengend, riep hij met zachte, gejaagde, smeekende stem:
‘Ofizerof! Ofizerof!’....
En toen de cipier verscheen, fluisterde Miesja onrustig en bevend:
‘Luister... Ofizerof... Hij klopt...’
‘Wie, Vasili Nikitietsj?’
‘Ja.... zit die daar?’
‘Ja.... maar....’
‘Zeg hem... een enkel woord... zeg dat ik hem niet begrijp...’
‘Ik ben bang dat...’
‘Nee, nee... we zullen voorzichtig zijn...’
‘Maar als iemand het te weten komt.... dan... dan zal ik...’
‘Niemand zal het te weten komen.... Vraag hem, of hij me het alphabet leert. Dat ken ik niet....’
Ofizerof trad een paar schreden achteruit; zacht en gedwee fluisterde hij:
‘Goed, - ik zal het zeggen....’
En hij verdween.... Weldra kwam hij terug; nu straalde een heldere gloed in de anders zoo doffe oogen, en hij mompelde:
‘Ga luisteren....’
Zonder iets te zeggen rende Miesja naar den muur, roerloos, in spanning bleef hij stilstaan, bezield door een vurig verlangen om te spreken, al maar door te spreken.
Met half-geopenden mond luisterde hij aandachtig, starend op dien muur met gretigen, glanzenden blik.
Nu eens harde, dan zachte, snelle tikjes volgden elkander op met korter of langer tusschenpoozen, herhaald door Miesja's bevende vingers....