die zij veelal nog te weinig heeft leeren kennen door de onverbiddelijke etiquette en geëerbiedigde moraal, welke algemeene toenadering tot elkaar verbiedt in zoovele dingen, die op beider leven van grooten invloed zijn. Bovendien wordt zoo vaak de gelegenheid niet genomen om elkander op voldoenden grond ‘werkelijk kennen’ aan te nemen, in verhouding tot den tijd waarvoor een huwelijk wordt voltrokken. (Onze Wet vraagt niet naar de oorzaak die leidt tot een ‘echt’? - verbintenis, maar wel stelt zij èn man èn vrouw aansprakelijk voor de noodwendige gevolgen van het huwelijk; van de verschillende huwelijken, als die, aangegaan uit berekening, hartstocht, noodzaak en anderen, zij hierbij nog maar niet gesproken).
Ten tweede wordt in ons maatschappelijk leven het gevoel, dat met ‘liefde’ aangeduid wordt, als 't ware ontkend en steunt een verhouding veelal op geen goed fundament, waarbij dan ook niet is aan te nemen dat het kind ‘de vrucht der liefde’ is.
Ten derde is het de algemeen erkende meening, dat eerst nà het huwelijk zich alles aan man en vrouw mag openbaren en (zoo binnen een op de vingers nagerekend wordend tijdperk) een kind zijn ontstaan zal vinden, waarbij zich de vraag opdringt: als wat beschouwt men onze vrouw? Moet zij eerst nà het huwelijk, maar dan ook onmiddelijk (in woord en daad) het sexueel leven kennen en direct daarop het moederschap voor oogen zien?
Een trapsgewijs onderricht en vertrouwelijke gesprekken dienaangaande zouden de vrouw meer tot haar recht doen komen en geheel vertrouwd maken met haar persoonlijk wezen.
Ten vierde is in het tegenwoordige huwelijk (de thans gewenschte uiterlijk waarneembare verbinding tusschen man en vrouw) een verlaging voor onze vrouw te vinden, daar ons huwelijksbegrip de vrouw onder den man en niet naast hem stelt. Het moeder worden der vrouw beschouwt men nà het huwelijk als ‘noodzaak’ (men spreekt van de ‘huwelijksplicht’ van den man te dien opzichte) maar vraagt niet naar de behoeften van het individueel leven èn van man én van vrouw, veel minder naar de omstandigheid of hun sexueele verhouding verantwoording draagt. Men ‘spot’ nog te veel met het toch zoo hoog staande sexueel leven van den mensch.
In ons maatschappelijk huwelijk is vergeten het schoone, het door de natuur aan onze vrouw gegeven zacht innerlijke en wordt de vrouw misbruikt als vrouw; haar recht tot ontwikkeling belemmert, ja soms ontkend!
Waar is in dit alles te vinden de gelegenheid voor de vrouw om te komen tot vrijheid en te leven als vrouw, tot verruiming van haar begrip omtrent hare bestemming en haar wezen?
Zoolang de vrouw die ondergeschikte plaats blijft innemen als thans voor haar maar open is, zoolang wordt het moederschap der vrouw niet aangemerkt als haar hoogste roeping en onthouden wij haar de rechte plaats.
Waar het zich nog als ‘noodzakelijkheid’ doet aanmerken een huwelijk te sluiten, laat zich toch uit een oogpunt van humaniteit niet vinden, dat bij het huwelijk onze vrouw als de mindere of tweede persoon moet fungeeren. Ook zij vormt een zelfstandigheid, die gaarne tot haar recht wil komen en daarom zij bij voortduring gestreefd naar een betere plaats in haar huwelijksleven.
Om hiertoe te geraken zou het ongetwijfeld aanbeveling verdienen dat aan het meisje meer persoonlijkheid werd toegekend vóór het aangaan van een engagement en daarop volgend huwelijk; zou het veel beter zijn als zij ook vrijelijk haar gevoelens kon blootleggen.
Met allen nadruk wijzende op den ernst der samenleving van man en vrouw is voor alle toekomstige huwelijksvrouwen en moeders nog zoo heel veel ter verbetering te leeren als strekkende tot hare verhooging; onze vrouw heeft nog zooveel noodig om tot breedere opvatting en hoogstaande ontwikkeling te komen omtrent haar vrouw blijven en moeder worden.
Laat ons de handen ineen slaan om de vrouw te brengen tot datgene wat ‘goed’ voor haar zou zijn, wat allereerst eischt, dat meer onbeperkte vrijheid aan de vrouw wordt gelaten.
Om te blijven bij het huwelijk en de moederschap moet men onze toekomstige vrouw-moeder meer vertrouwen schenken, algeheel vertrouwen deelachtig maken om haar wederkeerig vertrouwen te ontmoeten. Voor de vrouw die zich in het huwelijk wil begeven is dit een behoefte en zal de ondervinding ons leeren dat door vertrouwen te schenken wederkeerig vertrouwen wordt opgewekt en aangekweekt. In zulk een verhouding vindt achting en waardeering haar ontstaan en kan van toepassing worden: deze twee zijn één. Openhartigheid doet den grondslag leggen voor een harmonische samenleving en stelt man en vrouw in de gelegenheid elkander steeds beter te leeren kennen.
Eerst daar waar uit zuiver innerlijke gevoelens, afgescheiden van alle maatschappelijke berekening, man en vrouw elkaar kunnen aannemen is een beginpunt voor goede samenleving; dààr heeft het huwelijk geen directe afkeuring en zal getracht worden de bestemming der vrouw zooveel mogelijk tot haar recht te brengen.
Dat dit de basis zij voor elk huwelijksleven!
C.F.