Zij was Hem bij 't klimmen der jaren
Tot troost en de vreugd van zijn hart;
Zij leidde zijn denken en handlen
En deelde in zijn vreugd en zijn smart.
En zie, in 't Paleis van den Koning
Verscheen er een weldoende Fee,
Zij bracht voor den Vorst en zijn Gade
Een aardig, lief kindekijn meê;
En 't kindekijn groeide zoo welig
Als een roos in een bloeienden gaard,
Haar daarzijn bracht Zegen en Vrede
En vreugd aan den Vorstlijken haard.
Toen kwam er de koning te sterven
En moeder en kind zoo alleen,
Zij weenden zoo droef, zoo verlaten:
Maar het Volk van Neerland sprak ‘Neen’,
Gij Erflaat van Willem den Zwijger,
Gij loot uit het Huis van Nassau,
Wij scharen ons om U tot schutse,
En zweren U eeuwiglijk trouw!
En 't Volk zag zijn lieveling wassen
En bloeien in Nederlands hof,
Het kind werd een bloeiende maagdlijn
En Haar Volk tot Eer en tot Lof!
Een kwart-eeuw is sedert vervlogen,
Nu heerscht Zij als Neerland's Vorstin,
Europa brengt immers Haar hulde
Als de Reine van hart en van zin!
O wappert nu, lieflijke kleuren
Van Neerlands zoo roemrijke vlag!
O ruischt nu, gij zangen en beden
Op dezen zoo feestlijken dag!
Het Erflaat van Willem den Zwijger,
De schat door heel Neerland aanvaard,
Viert heden, met al die Haar lieven;
Het feest, dat Zij heden verjaart!
Behoede Haar God, die wij lieven,
Hij zeegne ook Hem, Haar Gemaal,
Ook de Moeder, die allen vereeren,
Wier liefde Haar Huis nog bestraal'!
‘Heer, schenk Haar een reeks nog van jaren,
En voorspoed aan Volk en Vorstin,
En leidt Haar in denken en handlen,
In 't leven tot Hooger Gewin.’
En wij, wat moog woelen en werken
Op 't gebied van den rustloozen geest,
Wij reiken elkander de handen,
En vieren te zamen weêr feest.
Want de les door Historie gegeven,
De Macht die het kwade verwint,
Zij luidt: ‘Wat uit God is, is eeuwig,
De Liefde alleen overwint!
Gouda.
F.H. VAN LEENT.
|
|