ingeleefd in de gedachte, dat deze of een andere diep-tragische gebeurtenis mijn leven vroeg of laat zou verwoesten. Soms stelde ik mij heftige tooneelen voor bijv.: zij snikkende en ik snakkende naar adem tegenover haar. Zij heeft zwaar gezondigd bij God, zij is ook zwaar gestrafd, wij moeten scheiden, een lange kus, waar blijft de Deus ex machina?.....
Of wel: zij koud en cynisch haar kopje in de nek, vernietigend mij aanstarend, die in vurige bewoordingen haar haar ontrouw verwijt: nu eens hoog boven haar toornend, dan weder ootmoedig: ‘Waaraan heb ik dàt verdiend?’ enz. enz.
Maar de slag kwam geheel anders, veel moderner.
Mijn doodvonnis stond geschreven op een dubbel gevouwen kaartje, en daarop stonden haar naam en dien van van Geldenburg.
Geen gevangene heeft ooit kalmer en meer zichzelf meester zijn doodvonnis vernomen!
Doch den geheelen dag en daaropvolgende nacht dacht ik over het gebeurde na. 's Nachts droomde ik, hoe ik met Jeanne van Doorn getrouwd was en hoe wij moeilijk rond konden komen. Met eigenaardigen kouden glans in haar oogen verzekerde ze mij dat zij zich niet méér in haar kleine uitgaven kon bekrimpen; dat ze ook gemeend had een jong advocaat met goede vooruitzichten te trouwen en niet een privé armenhuis had te beginnen, waarvan wij bestuurders en tegelijk verpleegden moesten zijn.
Ik betoogde haar, dat slechts wederzijdsche liefde ons door deze eerste moeilijkheden heen zou kunnen helpen en wat de verpleegden betreft, die zouden spoedig genoeg komen. Dat was 'n kwestie van tijd. Zij wees op verschillende jonge mannen van beteekenis en verweet mij dat ik nog niets beteekende, wanneer ik dan eindelijk eens dacht iets groots te doen?
Ik antwoordde, dat ik daar dagelijks naar streefde, maar de gelegenheid ontbrak mij, ‘doch Jeanne’ zeide ik ‘ben ik je dan, zoo als ik ben, de man die op zich genomen heeft voor je te zorgen en dat ook doen zal al moest hem dat zijn leven kosten, niet goed genoèg voor je? Is het dan zóó noodig dat wij belist coute que coute wat verhevens doen? Kunnen wij dan niet in elkanders steun, ons geluk vinden?’
- ‘'n Mooi geluk’ antwoordde zij pruilend ‘om maar eens 'n kleinigheid te noemen, nog geen enkel maal zijn we naar de comedie geweest en nu al twee maanden getrouwd’.
‘Kindlief, dat laat papa's toelage niet toe, zulke extraatjes.’
‘'t Is 'n schande zoo'n leven, 't is werkelijk waar, 't heeft hier veel van 'n armenhuis na hetgeen ik gewend ben geweest. Heb je papa niet belooft het mij aan niets te laten ontbreken? En nu? Waarom heb je mij niet met van Geldenburg laten trouwen?’
Dit laatste verwijt schrikte mij wakker - 'n Beklemmend gevoel verliet mij naarmate ik duidelijker begon te begrijpen dat het voorgevallene een droom was. Goddank dat 't geen waarheid was. Ik draaide me nog eens om en sliep verder tevreden en rustig. Dat was de reactie die op grooten smart, als de mijne, volgt.
Toen ik den anderen morgen ontbeet, herinnerde ik me mijn droom. ‘Gelukkig’ dacht ik, ‘dat Geldenburg geld heeft; anders werd ik net zoo tegen hem uitgespeeld als hij van nacht tegen mij. Nu zal hij wel kans zien tot op redelijke hoogte haar wenschen te bevredigen.
Een weelde-kindje is ze, maar als zij haar zin krijgt is ze niet onredelijk in haar eischen. In armoede of erger: fatsoenlijke armoede - wanneer men altijd zoo'n logétje: de stand te onderhouden heeft - zou ze zich nooit geschikt hebben, dus.... Jeanne van Doorn af!’
Op deze wijze was mijn leven verwoest. Sedert is het nog vele malen verwoest. Gaandeweg zijn alle losse zuilen en tempeltjes verbrijzeld en is mijn binnenste 'n ruïne geworden, waarop het onkruid welig tierend zich verspreidt Het plantenkleed heeft zich zelf vast aaneengeweven, de oude teekenen van roem zijn vergaan, dan zal ik een nieuw gebouwtje optrekken en dàt zal blijvend zijn. Tot zoolang de vrouwenquestie adieu.
In deze stemming maakte ik hier te Leiden de Lustrumfeesten bij. Daar wilde ik u het een en ander van vertellen.
De oudste menschen herinneren zich zulke feesten niet! Nu dat is op zichzelf zoo'n wonder niet, want ‘oudste menschen’ zijn van de journalisten de levende excuses voor het tweemalen plaatsen van 'n zelfde nieuwtje. Waar echter de Hollandsche Lelie een damesweekblad is, ligt het voor de hand dat onder hare lezeressen geen enkele in de rubriek ‘oudste menschen’ kan worden gerangschikt (ze laten zich niet schikken), nu wil ik mijn