Hollandsche jongens en meisjes die in nationaal costuum, spelen op knalgroene weiden of tegen een achtergrond van heele bergen van roode en geele Edammerkaas. Er worden zomer-excursies naar Holland gearrangeerd en gretig reiken de Denen de hand uit, naar dat eigenaardige land, zoo plat als een pannekoek - volgens hun geografie - en zeggen: ‘Kan niet verstaan’, 't eenige Hollandsch dat ze ooit gehoord hebben, maar dat schijnen ze erg mooi te vinden.
Ja, de Deen is goed lachs en amuseert zich graag. Niet zooals in Duitschland, waar Vater den eenen avond na den anderen naar zijn stamkneip gaat en daar het bruine bier bij stroomen door zijn hals giet, neen, hier amuseert de heele familie zich. De talrijke schouwburgen, waar even goed gespeeld wordt als in de meeste groote steden in 't buitenland, zijn avond aan avond uitverkocht en hebben den heelen winter de roode lantaren uithangen. Maar bij 't vallen van 't gordijn is hier 't plezier nog niet voorbij. Men haast zich naar één van de groote elegante restaurants, die men altijd vindt in de nabijheid van een theater. Onder begeleiding van het onontbeerlijke orkest worden massa's delikate sandwiches verorberd alsof men een materieele ballast zocht voor het geestelijk genot van den avond.
En dan zijn er de diners. Iedereen geeft minstens twee maal 's jaars een diner, zoo goed en zoo kwaad als men kan, maar men geèft een diner. Bij 't huren van een etage, al is 'ter maar één van drie kamers, wordt er dadelijk vermeld of er 14, 18, 24 of meer personen in de eetkamer kunnen zitten, de rest is van ondergeschikt belang. Wanneer men van een bescheiden inkomen leven moet, kan men zeer goed 3 of 4 gerechten geven aan een diner. Maar diner moet er zijn, want er is niets zegt de Deen wat de menschen nader tot elkaar brengt dan samen te eten. En tòch is het in hoofdzaak om te èten, dat een Deen naar een diner gaat. Minstens 1 à 2 maal in de week verzamelt men zich aan een, niet juist altijd, overvloedigen of uitgezochten disch. Er wordt onaangenaam vlug bediend, zooveel mogelijk gegeten in den kortst mogelijken tijd, om het zich daarna in luie stoelen gemakkelijk te maken onder 't genot van een kop koffie en een cigaret; de dames in de salon en de heeren in het cabinet of rookkamer. Hier Blijft men vegeteeren tot de rijtuigen komen.
De meeste jongere (d.w.z. onder 45 j) Deensche dames rooken en hoewel ik overigens geen aanhangster ben van 't rooken voor dames, moet ik toegeven dat het in zooverre den toestand na een diner verbetert, dat men het sterke geslacht zijn dolce far niente kan gan gaan vergallen. Dàt is toch altijd beter dan om op meidenhistories en huishoudgeld onthaald te worden.
Zoo verloopt de winter in Kopenhagen. s' Zomers is deze stad het uitsluitend eigendom van toeristen, die zich als een bont wemelende massa door Kopenhagens Kalverstraat ‘Ströget’ bewegen, rusten voor de cafè's onder laurierboomen en gestreepte markiezen of men treft ze per rijtuig op Lange Linië, de beroemde promenade langs de Sond.
't Is geen overdrijving, wanneer men beweert dat er haast geen Deensch gehoord wordt in Kopenhagen van Juli tot September. In Tivoli, dit eigenaardige établissement voor zomervermaken, als een permanente kermis, meer verfijnd en naar de eischen van een groote stad ingericht, suizen ons alle mogelijke vreemde talen om de ooren. En wanneer er duizende gekleurde illuminatielampjes ontstoken worden, in bogen over het donkere water der vijvers, langs alle gevellijnen der maurische concertzaal, der kiosken, van het bazargebouw en het pantomimethéater stralen als het sprookjesslot in 't tooverland, wanneer de raketten van 't vuurwerk haar sterrenregen opzenden tegen den diepblauwen hemel, dan ontketent zich een duizendvoudige zucht van bewonderen; wunderschön! - magnifique! - imposing!
Maar al heeft Tivoli nog al zijn vroegere bekoring voor den vreemdeling in het Athene van het Noorden, de echte Kopenhagenaar beantwoordt uw vragen naar Tivoli met een schouderoptrekken. ‘Ik kom er nooit’ luidt onveranderlijk het antwoord, wanneer men zich tot oudere heeren en overigens meest dames richt. Jongelui, die door de studie, zaken of ook uit voorliefde voor het stadsleven 's zomers in Kopenhagen vertoeven, ja, die komen er wel af en toe, soupeeren in de Maurische Bazar of in de Nimks Divan en laten tegen middernacht een enkele champagne-kurk knallen voor de Bodega, maar overigens wordt het terrein aan de vreemdelingen overgelaten.
Gewoonlijk domineert de Duitsche natie in al haar roerende naïviteit en 't is niet geheel zonder gegronde reden dat de Duitsche toerist hier in den volksmond ‘worstduitscher’ genoemd wordt. Uitgedoscht in zijn klaar-