ling, dan worden zij eerst recht woedend, dan kraaien zij, rood als een kalkoensche haan, dat zij juist zoo vreeselijk gelukkig zijn, dat zij niet zouden willen ruilen met die en die gehuwde vriendin of zuster, dat zij nooit van een man hebben kunnen houden, en ‘zinnelijkheid’ zoo iets ‘verachtelijks’ en ‘vies’ vinden, enz., enz. Voelt gij zelf niet, dat men zulke vrouwen nooit genoeg kan bespotten, omdat zij bespottelijk zijn in de hoogste mate, en dat dit denspot-drijven hoog-noodzakelijk is om anderen bijtijds terug te houden van een zoo dwazen weg? Want het spreekt van zelf dat dergelijke wezens-zelf te ver heen zijn om hen te helpen. Maar al diegenen, die nog niet zoo ver zijn, die, - door de
levens-omstandigheden, welke gij-zelve zoo juist opsomt in Uw brief, en die ik daarom hierboven letterlijk overneem, - gevaar loopen van lieverlede te ontaarden in zulke bespottelijke en verachtelijke schandvlekken van ons geslacht, al diegenen die staan aan het begin van den weg die voert tot het oude-vrijster-bestaan, moet men met nadruk, met ernst, met telkens terugkeerende scherpte aanschouwelijk maken, hoe belachelijk en daarenboven wat de ware reden betreft doorzichtig voor elkeen, de feministe-mannenhaatster zichzelve maakt, wanneer zij, op twijfelachtigen leeftijd gekomen, gaat meevaren in het schuitje der nieuwerwetsche, quasi-onafhankelijke, quasinuttige, en quasi-gelukkige, vergaderende, schreeuwende, speechende man-wijven. -
Ik wil U op een ander gebied een voorbeeld geven van wat ik bedoel, in de hoop dat gij mij daardoor volkomen zult begrijpen. - Met U ben ik het volkomen eens, dat het uiterlijk-misdeeld-zijn van menig-jong-meisje dikwijls een droeve aanleiding wordt tot haar niet ten huwelijk gevraagd worden door een, dien zij wellicht ten hoogste gelukkig had gemaakt, en die in hare plaats de een of andere hartelooze egoïste kiest, om haar allerliefst gezichtje van rose tint en mooie oogen en mooi haar, of terwille van haar prachtig lichaam, waarin de schepper maar een heelordinair soort zieltje verborg. Vandaar ook, dat ik met die vrouwen en meisjes, die niet alleen meer of minder leelijk zijn, maar die zelfs een of ander beslist lichaamsgebrek hebben, een buitengewoon medelijden gevoel, omdat zij om zoo te zeggen van huis uit weten kunnen, dat de man, dien zij mogelijk liefkrijgen, - welke ook hunne ziels-hoedanigheden zijn, - die liefde wel nooit zal beantwoorden, hen achteloos zal voorbij gaan, om te flirten met mooie wereldmeisjes en ten slotte een dezer te huwen. - Maar, als nu zoo'n misdeeld meisje, eene met een bochel b.v., zich in het oogvallend gaat kleeden, met mode-toiletten berekend op heel-volmaakte figuren, met teere kleuren van rose en crême, met alles wat de aandacht trekt, en wat alleen wezenlijk-mooie meisjes zich kunnen veroorlooven, als zij daarenboven in heeren-gezelschap de gewaagde coquetterieën aan den dag legt, die een door heeren-gewild en door heerenbewonderd meisje wel is waar nooit lief of beminnelijk maken, maar die van zulk een persoontje met dat al er dóór kunnen, ja zelfs dikwijls piquant, amusant, enz. worden gevonden, dan verliest zoo'n op zich-zelf diep beklagenswaardig meisje onze sympathie, en men heeft het recht, ja de plicht, te wijzen op hare dwaasheid in het belang zelf van die andere misdeelden, die men daardoor terughoudt van het navolgen van zoo
een dwaas voorbeeld, die men daardoor in tijds aantoont hoe zij verstandiger en wijzer doen zich in hun lot te schikken, en to make the best of it, in plaats van dat lot te willen ontkennen door na-apen van en meedoen met het mooie meisje. - Zoo ook op het gebied der ongehuwde vrouw. Zij die, vrijwillig of onvrijwillig, uit nietbeantwoorde liefde, of uit nooit-gevraagd-zijn, of omdat zij nooit iemand ontmoette dien zij lief genoeg had om hem het ja-woord te durven geven, de reden wete ieder onzer voor zich-zelve, we hebben voor de wereld alleen te doen met het feit, zij dan die, om wat voor reden dan ook, ongehuwd is gebleven, kan haar lot en haar leven zóó inrichten dat zij noch spot noch minachting verdient, maar integendeel de achting en de sympathie van iedereen, wanneer zij slechts blijft erkennen dat háár lot niet is de bestemming der vrouw, niet is het door de natuur gewilde doel van het vrouw-zijn. Maar wanneer zij uit louter kleinzielige afgunst alles ten onderste boven keert, en zich gaat aanstellen als een man, en zure oude-vrijster-praatjes verkoopt van mannenhaat, en aan iedereen opsomt de nadeelen van den huwelijken staat, en de heerlijke onafhankelijkheid van haar eigen leven, wanneer dan ondertusschen, zooals het zoo dikwijls gaat, de ontevredenheid en verbittering spreken uit gansch haar wezen, uit het met niets en niemand vrede kunnen houden, uit het kibbelen met dienstboden en omgeving, en vandaag dit morgen dat beginnen, dan maakt zóón ongehuwde vrouw zichzelf belachelijk en verachtelijk beide, en wordt het plicht die belachelijkheid en verachtelijkheid met grille kleuren in het licht te stellen ten behoeve van hen die gevaar loopen haar na te doen.
A.W. - Ik heb met het door U bedoelde stukje iets geheel anders willen zeggen, dan gij er in schijnt te hebben gelezen. Waar de een, die misschien een gering misdrijf beging, daarvoor terstond in de gevangenis is gestopt, op die outeerende plaats drie maanden moest vertoeven vóór zijn onschuld werd vastgesteld, en, door die onverdiende beschuldiging tot den bedelstaf vervallen, nogthans geen schadeloos-stelling kan krijgen, daar is de ander, die ontwijfelbaar-zeker een laaghartigen moord beging, met de meest mogelijke ügards behandeld, door hem te laten gadeslaan en onderzoeken door allerlei specialiteiten, of hij ook op de een of andere wijze ontoerekenbaar kon worden geacht, en ten slotte treft hem geen onteerende straf, maar slechts liefdevolle verpleging in een gesticht. In hoeverre zijn al of niet toerekenbaarheid vaststaat, en vooral in hoeverre die dan nog rechtvaardigt zulk een verachtelijken moord, wensch ik niet op deze plaats met U te behandelen. Maar, waar dwalingen op elk gebied menschelijk zijn, waar nergens meer en veelvuldiger en dwazer gedwaald wordt dan op het gebied der medische onderzoekingen, en waar het bovendien heden ten dage een gevaarlijk en ziekelijk spelletje wordt alle misdaad en slechtheid goed te praten met ‘ontoerekenbaar’ in meerdere of mindere mate, daar vind ik voor mij het een treurig tijdverschijnsel, dat de wet toelaat hoe een geestelijk-gezonde werkman, die misschien een klein misdrijf beging van een handkar-stelen, veel erger en zwaarder en onteerender wordt getroffen door het daarnaar ingestelde gerechtelijk onderzoek, dan de wellicht min of meer geestelijk-zieke wreedaard die, ontwijfelbaar-zeker en met koel overleg, een lafhartigen moord beging op een weerlooze vrouwe. - Gij zult begrijpen dat ik Uw ingez: stuk dus niet kan
plaatsen, omdat het gansch en al niet raakt de door mij behandelde questie, maar zich vermeit in een opsomming van wetsartikelen aan wier bestaan ik niet twijfel, maar die met de zaak waarover ik het heb niets hebben te maken. -
Ik heb eenvoudig willen zeggen, hoe uit de toepassing onzer wetten blijkt, dat men er soms erger en beklagenswaardiger aan toe is wanneer men misschien een kleine volstrekt niet van bijzondere slechtheid getuigende diefstal begaat, dan wanneer men ontwijfelbaar-zeker op een onverdedigbaar-minne wijze zich vergrijpt aan het leven van zijn naaste, zonder eenige reden of aanleiding daartoe hoegenaamd.
Wat het gedeelte in Uw brief betreft, waar gij spreekt van ‘griezelige onveiligheid’, die men is gaan voelen door het gebeurde van dien moord op klaarlichten dag, niet dáárom zou een strenge straf wenschelijk zijn, maar wèl om anderen af te houden van hel kwade. Niet iedereen, ook al is hij misschien zwak van wil of ziekelijk van geest, wordt daarom terstond een Marius Brouwer. Maar als hij ziet, dat het wangedrag van dezen moordenaar wordt geëxcuseerd en goedgepraat en beklaagd, dan loopt hij kans steeds meer willoos en steeds toegevender voor zijn eigen gebreken en slechte neigingen te worden, totdat het eindelijk zoo ver met hem komt als met dezen M.B. Vraag maar eens aan juristen, aan rechters, hoe gevaarlijk het is portretten, levensgeschiedenissen, interessante bijzonderheden van misdadigers publiek te maken, omdat daardoor de zucht tot navolgen wordt opgewekt in jonge, gewetenlooze menschen, die, uit begeerte óók van zich te laten spreken, dergelijke wanbedrijven gaan nadoen op hunne beurt. Welnu, het is even gevaarlijk het kwaad steeds te verontschuldigen en als een ziekte te behandelen, en, inplaats van de daaruit