De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSĕnènan.Ga naar voetnoot1)Morgen, wanneer de groote vasten in de maand Ramadan ten einde zijn, zal het Javaansche tournooi op de groote aloon-aloon plaats hebben. Reeds bij 't krieken van den dag is de weg van Soerabaja naar Grissee druk bevolkt met bewoners van de omliggende dessa's; allen met hun beste plunje van sterk geprononceerde kleuren aan. De zachte nuances voor kleedingstukken, die het westersch oog bekoren, vinden bij hen geen genade. Kinderen, eigenaardig uitgedost, en met wit gepoeierde gezichten, dragen in toegeknoopte doeken de noodige lekkernijen mee, want een Javaan gaat zelden naar een feest zonder snoeperijen met zich te dragen. Hierin gelijken ze groote kinderen. De mannen met kleurige hoofddoeken om het hoofd gebonden, de nieuwe sarong om de lendenen, en een zwart buisje aan, hebben de onafscheidelijke kris, wellicht een poesaka (heilig erfstuk) van 't een of ander familielid, in den buikband gestoken. De vrouwen, gedrapeerd in zelf gebatikte sarongs en baadjes van fluweel om 't lijf, doen wat ijdeltuiterij betreft, niet voor hare westersche zusters onder, want ze hebben niets willen nalaten om op het feest uit te blinken. Met welriekende bloemen in de kondi (haarwrong), briljanten oorknoppen in 't oor, braceletten om de polsen, en de mooie slendang (shawl) luchtig over de schouders hangende, zien ze er recht bekoorlijk uit. 't Belooft dan ook een schoone feestdag te worden: felle zonneschijn en een onbewolkte hemel van lapis lazuli. Die bonte kleederdracht der bevolking, alle gamma's van citroengeel tot donker blauw doorloopende, harmonieert toch goed met het donkergroen der omgeving. Op het feestterrein aangekomen, bemerken we geen geschreeuw, geen lawaai zooals ten onzent, waar de feeststemming zoo jammerlijk ontsierd wordt, maar overal kalme vreugde. Duizenden en duizenden zijn op de been en allen hebben zich om de aloon-aloon verzameld. De dofdreunende gangslagen, het sein van het feest, klinken uit boven het gegons der menigte. Met dezelfde melodie, ongewijzigd door de vele jaren heengaande, wordt het feest ingeleid. Nogmaals klinkt de waarschuwende stem van 't gamelan orkest. Het tournooi zal een aanvang nemen. Een honderdtal dessahoofden op kleine, kittige paardjes gezeten, zal er aan deelnemen. Boven de gekleurde pantalon dragen ze een sarong. Verder is het bovenlijf naakt en bedekt met borét (een gele zalf). Op 't hoofd dragen ze de koeloek, een soort muts en in de hand houden ze de met een gekleurd vaantje versierde lans. De tengere, maar goed geproportioneerde gestalten komen goed overeen met de kleine paardjes. De paardjes zijn met een harnachement van koper bedekt, terwijl aan weerskanten van het zadel, zwaarden, gesneden uit buffelleer, neerhangen. Dit alles herinnert aan den Pegasus, het gevleugeld paard der dichters. Voor de Europeanen is een soort tribune opgericht. De regent gevolgd door zijn lijfwacht, de pradjoerits, stelt zich aan het hoofd der ruiters. Eenige malen rijdt hij het carré van de aloon-aloon rond en een goedkeurend gemompel stijgt uit de menschenmassa op, die met ongewone belangstelling de vertooning volgt. Wilder en wilder klinken de gamelanakkoorden. Eenige hoofden raken met hunne woeststeigerende paarden uit den stoet maar slechts voor een oogenblik. Wanneer deze ceremonie geeindigd is, begint het eigenlijke spel. Telkens twee aan twee treden de kampvechters in het veld. Het doel van het gevecht is elkaar met de lansen uit het zadel te wippen of de lans uit de hand slaan en dus de tegenpartij te ontwapenen. | |
[pagina 90]
| |
In snellen galop rennen ze elkaar na onder wild geschreeuw. Al naarmate de vlugheid der rossen en de behendigheid der ruiters duurt het tweegevecht kort of lang. Om in hunne vlugge bewegingen met de dunne, buigzame lans niet belemmerd te worden, besturen ze 't paard met de knieën. Ten slotte het laatste paar strijders. De Sĕnènan wordt besloten met een rondrit langs 't carré, weer met den regent aan 't hoofd. De stoet levert nu niet meer dien grootschen indruk als bij den eersten rondgang. Versplinterde lansen, gehavende kledingstukken, rossen met schuim bedekt, ziet men overal. Gevolgd door de pradjoerits en de hofhouding begeeft de regent zich naar de dalem (verblijf). Met hem vertrekken ook de genoodigde Europeesche ambtenaren. Het volk blijft nog eenigen tijd verzameld op de aloon-aloon om zich te goed te doen aan de lekkernijen van de wandelende gaarkeukens. Ten laatste verdwijnen ook de nablijvers. Zoo druk als het veld eenige uren te voren was, zoo verlaten ligt het nu voor onze oogen. Het gras is vertrapt en ligt bedekt met papiertjes en vruchtenschillen, de aanwezigheid van vele menschen verradende. Onveranderlijk wordt dit vermaak elk jaar door de eenvoudige bewoners genoten en altijd met evenveel genot. Met de snelheid den tropischen landen eigen, is de schemering ingevallen. Avondschaduwen verbreiden zich en met 't mysterieus schemerdonker komt een koele wind uit zee opwaaien. Daar, waar hoog geboomte staat, is reeds tastbare duisternis. Kalongs zweven in lange processie door de lucht en zingende cicaden vervullen het luchtruim met hun sjirpend geluid. Zoo is een der schoonste feesten van Java ons voorbijgegaan. Arnhem. WILLEM KOOIMAN. |
|