De Hollandsche Lelie. Jaargang 19(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Sonnet. Een meisje met een wonder-mooi gelaat dat blind is. Dus zelf niet kan aanschouwen dat schoon, maar steeds in duisternis zich baadt. Zoo droevig-triest gelijk een vaalgrauwe mist een grijze sluier doet ontvouwen des nachts door eindloos-stil-verlaten straat, waarin de huizen heel-bleek in verflauwen en alles zich in 't rouwkleed hullen laat. Zóó droevig-triest ga ik het leven door, die altijd hulpbehoevend zoek en tast in vreemd' onzekerheid mij-zelf verloor. Ik voel me nu geheel een arme blinde, maar troost me met 't vertrouwen dat ik vast me in het wonder-mooie eens zal vinden. JULIE VAN LOEN. Vorige Volgende